§ 2.
Tien jaar daarna weder in 's Gravenhage met der woon gevestigd,
kwam mij de vondst op den heester weder in de gedachten en daar
ik mij herinnerde dat ik de rupsjes in Mei gevonden had, zocht
ik in die maand den heester weder op en erkende dien nu voor den
Wegedoorn fRhamnus caiharticus), die in onze Holiandsche duin-
Tab. XLVII streken geene zeldzaamheid is. De meeste bladeren waren toege-
Fig. 1. vouwen in de rigting van de hoofdnerf (zie Fig. 1) en niet opgerold
, zoo als door de rupsen der bladrollers gedaan wordt. De
buiten-huid was gaaf, doch het doorschijnende daarvan, toonde ten
duidelijkste aan , dat de binnenzijde door de bewoners der woning
was afgeknaagd. Ik opende eenige bladeren en vond er kleine
rupsjes in , van kleur groen- of paarsachtig zwart met een' ligteren
Fig. 2. streep in de zijde (zie Fig. 2.) Hier en daar trof ik op den heester
Fig. 3 . en in de bladeren een rupsje aan, als Fig. 3 voorstelt, dat wel een
achttal dagen ouder scheen. Ik nam er een paar van mede, om
die af te beelden en liet de overigen in rust.
§ 3 .
Veertien dagen later, in de eerste week van Junij bezocht ik
wederom mijnen Wegedoorn en vond al de bladeren van den heester
op drie verschillende wijzen vervormd. Sommigen hadden nog
Fig. 1. wel gedaante bij Fig. 1. voorgesteld, doch de meesten waren le
Fig. 5. dig en, als bij Fig. 5 . afgebeeld is, omgekruld en omgeslagen; som-
Fig 6. migen hadden de gedaante van Fig. 6 , dat is waren geheel ineengekrompen
en verdord. Van de talrijke menigte rupsen, die de
boom
boom geherbergd had , waren er nu niet veel overig; hetzij dat zij
vrijwillig den heester verlaten hadden om zich aan den voet in te
spinnen, hetzij dat mnsschen of meezen mij een gedeelte mijner kolonie
hadden ontroofd. De rnpsen, die ik nu aantrof, waren volwassen
(verg. Fig. 4) en behaagden het oog door hare kleuren. De
algemeene tint was blaauw- of paarsachtig, lichter en donkerder,
over den rug liepen twee smalle, witte strepen en aan den hals en
de zijden was de kleur oranje met eenige kleine zwarte hoefijzervormige
haakjes: de kop was glimmend zwart.
§ 4 .
Ik nam nu zooveel rupsen, als ik vinden kon mede, met de takjes
waarop zij zaten, stak die in kleine fleschjes water en zette alles
in eene ruime suikerflesch, voor een gedeelte met duinzand gevuld.
Spoedig bemerkte ik dat mijne rupsen zich in hetzand tusschen takjes
en dorre bladeren even onder de oppervlakte insponnen en eenige
dagen later vond ik eenige poppen, waarvan er een bij Fig. 7 is
voorgesteld. Het staartpunt, uit twee uitgespreide Hoorntjes bestaande,
is, van de rugzijde te zien, afgebeeld bij Fig. 8.
§ 5 .
Niet zeer lang behoefde ik op het uitkomen der poppen te wachten.
Om de overeenkomst met de rups van Cidaria hantata bij
Kleeman op Tab. XL1V voorgesteld, meende ik eene naverwante
soort te zullen zien verschijnen; ik was dus wel eenigzins verwonderd
toen ik den 1 5 den Julij een wijfje van Acidalia Petulata tegen het
glas zag zitten. Het nitkomen der vlinders duurde eenige dagen en
ik