Psyche triquetrella genomen, zouden de waarheid er van bevestigen.
Andere geleerden gaan zelfs nog verder en kennen deze afwijking
van de gewone natuurwetten ook aan andere Lepidoptera toe. In
de Comptes rendus des séances de VAcademie des Sciences te Parijs
18 4 7 , wordt een Rqpport gevonden van serres , milne-edwards
en MJMÉRiL over een stuk vau boursier, waarin deze betoogt, dat
onbevruchte eijeren van Bombyx Mort rupsen zouden opgeleverd
hebben, hetgeen hij toeschrijft aan den invloed van de warmte en
het licht der heldere zonneschijn, door hem gehouden voor het levendmakend
beginsel van de kiem in het ei ; stelling van boursier
die echter niet gunstig door hen wordt beoordeeld; zonder de zaak
geheel te verwerpen, halen zij proeven, door hem zelven en anderen
genomen aan, en eindigen hun verslag, met het volgend
betoog:
»Nous répéterons que si la plupart des femelles de quelques insectes
jouissent ainsi d’une sorte de génération spontanée, c’est
que la plupart ont été dans le cas de passer plusieurs années dans
l’état de Chrysalide; leur vie ainsi prolongée et souvent leur éclosion
tardive à l’époque, où il n’y a plus de mâles, semble par conséquent
avoir eu pour but la conservation des races, que des événements
foituits auraient pu détruire, si cette prévision providentielle
n’avait présidé en cette admirable liaison intime des effets avec
leurs causes.”
Wat nu dit verlengde poppenleven en daaruit voortkomen van
bevruchte eijeren betreft, ik kan het door eigen ondervinding, even
als d’ailly, wederleggen. Groote Vlinders vooral pijlstaartsoorten,
inzonderheid Deil, Euphorbiae (°) zijn bij mij, nu en dan twee à
drie ja ren, in den staat van Pop blijven liggen en kwamen toen op
den gewonen tijd uit, nimmer later, zoo wel mannetjes als wijljes,
doch nimmer zijn van de ongepaarde wijfjes vruchtbare eijeren
voortgekomen.
Zoo heeft d’ailly een veertigtal wij ij es van Bombyx Mori buiten
gemeenschap van een mannetje gehouden, en eenige duizende eijeren
zijn allen verdroogd.
Met ter zijde stelling van alle hypothesen mag men toch aan-
nemeu, dat de natuur niets zonder doel voortbrengt en zou zij het
mannetje der Psyche’s doelloos vleugelen en eene groote snelheid
van bew eging gegeven hebbeu? Waarlijk het is toch verreweg waarschijnlijker,
dat het mannetje van dit Insekt met die eigenschappen
begaafd werd, om het trage en vleugellooze wijfje te kunnen
naderen. Wat
(*) 111 D e e l, 4a e n 5* V e rh an d e lin g .
Wat mij door eene meer eenvoudige waarneming der uitwendige
verschijnselen reeds lang zeer waarschijnlijk is voorgekomen, werd
ook onlangs, door de ontleedkundige onderzoekingen van c. t. von
siEBOLD bewezen (“). Hij vond bij de wijljes der Psycheïden ten
volle ontwikkelde geslachtsdeelen, met een receptaculum seminis,
dat het wijfje ter paring noodig heeft, even als alle andere vrouwelijke
Vlinders (*j*).
Tot Psyche nitidella terug keerende, moet ik aan merken, dat in
de overige zeer belangrijke aanteekeningen van i/ ailly de huishouding
van het Insekt nog niet geheel volledig beschreven is., en het
mij daarom aangenaam is, op grond van eigen onderzoek, eenige
.bijzonderheden die aan mijnen vriend ontgaan waren, hier te kunnen
mededeelen.
§ 3 .
Omtrent het einde van de maand Mei vond ik, op eene entomologische
wandeling in den omtrek van Arnhem, in een eikenboschje
of akkermaal, een’ koker van Psyche nitidella op de bovenzijde
van een eikenblad (Fig. 1): deze vondst wekte de begeerte op, om F‘g*
in het bezit van meerderen le geraken, en ik was gelukkig genoeg,
een zevental te vinden, niet alleen op eiken maar ook op berken
en op den vuilboom (Rhamnus frangula). Eenige dagen later hetzelfde
boschje doorzoekende, schenen mij de Psyches verdwenen te zijn;
mogelijk hadden zij, om de gedaanteverwisseling te ondergaan, de
bladeren verlaten, daar men in de kokers aan heiningen of palen
gehecht, doorgaans Poppen of ledige hulsels vindt.
Mijne Psyches had ik in eene ruime suikerflesch met versche eikenbladeren
gelegd. De mecsten kropen rond door middel der zes
voorpooten, de zak of koker mede voerende, waarvan de naam van
zakkendrager ontleend is.
§ 4 .
Om de Rups te leeren kennen en af te beelden, dwong ik haar,
door ligtelijk het bovenste gedeelte van den koker te drukken, haar
verblijf
(* ) Zeitschrift fü r wissenschaftliche Zoölogie, 1 B a n d , 2® H e ft, L eipzig bij
W . E ngelman 1 8 4 8 , d oor C. T . von S iebold.
(T ) Hetgeen ik h ie r voor oogen h e b , b e tre ft a lle en d e orde d e r L e p id o p te ra in
h e t a lgem een g e n om e n , zo n d er toepassing op an d e re I n s e k te n , d a a r h e t b ek en d is,
d a t d e Aphides en Cynipides voorbeelden van a fwijking d e r gewone b e v ru c h tin g