en die voorts door hubner en treitschke, zoowel als door boisduval
en guenée, behouden is geworden, welke drie laatste verdienstvolle
schrijvers over de Lepidoptera, hem in hun Genus Cymatophora
(even als onzen voorgaanden Xanthoceros of Ridens') geplaatst hebben.
De sprieten toch zijn geelachtig van kleur, en hoezeer de Vlinder
dit nu wel met meerdere gemeen heeft, zelfs ook met de evengenoem-
de Ridens, — wiens uit het Grieksch afgeleide naam van Xanthoceros
nagenoeg hetzelfde zeggen wil als het Latijnsche Flavicornis; — zoo
is dit toch bij niet vele Noctuae het geval, zoodat ik de evengenoemde
naam, als de meest geschikte, meende te mogen voorstellen.
Merkte ik bij mijne beschrijving van de Xanthoceros aan, dat die
Vlinder onder de zeldzamen in ons land behoort, niet minder vermeen
ik die bijzonderheid op ons tegenwoordig voorwerp te mogen toepassen.
Slechts éénmaal toch mogt ik, gedurende mijn veeljarig verblijf
in Gelderland dit insekt aantreffen, hetgeen mij vroeger in Holland
nimmer mogt te beurt vallen, welk getuigenis mij ook de WelEd.
Gestr. Heer Mr. h. w. de graaf gaf, die anders, blijkens zijne me-
dedeelingen van Lepidoptera, in de door Dr. j. a. herklots uitgegeven
wordende Bouwstoffen voor eene Fauna van Nederland, het
geluk had zóóvele species, inzonderheid ook van Noctuae, in ’t zuidelijk
gedeelte dier Provincie waar te nemen, hebbende Zijn WelEd.
Gestr. ook de Xanthoceros aldaar nimmer aangetroffen. In Frankrijk
schijnt echter Flavicornis zich meer voor te doen, daar guenée hem
de meest gewone van het geslacht Cymatophora noemt, eene eigenschap
die ik, met meer regt, op de Or zoude durven toepassen, als
welke ik reeds meermalen te Empe vond.
§ 2-
In ’t laatst der maand Mei 1843 was h£t5 dat ik , op mijne plaats,
onder evengenoemde buurtschap van Brummcn naar Insekten zoekende,
tusschen de weinige en half verdorde blaadjes van een klein en achterlijk
berken-struikje, een Rupsje ontdekte, dat zich daarin vrij vast ingesponnen
had, even als de Rups van de Or-Vlinder gewoon is dit tusschen
de Abeele-bladeren te doen, liggende daarin, even als deze, in
eene
f
I
eene kromgebogene houding. Het was donker groenachtig van kleur,
en scheen mij toe half volwassen te zijn, terwijl mijn zoeken naar
meerdere zoodanige Rupsjes vruchteloos bleef. Te huis gekomen zijnde,
plaatste ik het op een berke-takje in een fleschje met water, en het
spon zich ook weder onmiddelijk tusschen de bladeren in , dezelve niet
verlatende, dan om, nadat ze verteerd waren, eene andere woning te
betrekken. In de maand Junij mijne Rups voor nagenoeg volwassen
houdende, maakte ik daarvan eene afteekening, zoo als Fig. 1, op Fig. 1.
Tab. XLI. vertoont. Den 25sten dier maand nog eens weder op de-Tab. XLI.
zelfde plaats zoekende, had ik het geluk nog ééne Rups, ook tusschen
de berken-bladeren ingesponnen en reeds volwassen,, te vinden, die echter
licht-groen van kleur was, hebbende overigens dezelfde witte en
zwarte stippen en bruinen kop als de vorige sedert ook verkregen had,
zoodat er voor mij geen twijfel kon bestaan, of beiden waren van dezelfde
soort. Ook van deze laatste maakte ik toen eene afteekening in zijne krom
gebogene gestalte, zie Fig. 2. Of dit onderscheid van kleur eene ken- Fig. 2.
merkende bijzonderheid van het verschil der sexen is, durf ik niet beslissen.
§ I
Beide mijne Rupsen leefden nu nog eenige dagen voort, tot dat op
den ade“ Julij de donker-, en op den 9den de licht-gekleurde zich aan
een stukje hout, op den bodem van het glas, waarin zij zich bevonden,
liggende, insponnen, op nagenoeg dezelfde wijze als de Rups van de
Xanthoceros zulks had gedaan, met welke zij, wat de kleur en teeke-
ning betreft, vele overeenkomst had, doch niet wat de leefwijze aangaat,
daar deze zich nimmer, voor zoo verre ik waargenomen heb,
tusschen de bladeren inspint (*). Van dit Spinsel had mijn’ waardigen
vriend verhuell vóór eenigen tijd wederom de goedheid, eene afbeelding
te vervaardigen, gelijk Fig. 3 vertoont, mitsgaders van de P o p , Fig. 3.
(*) Door guénee wordt dit inspinnen tusschen de bladeren als eene kenmerkende eigenschap van
de Rupsen, tot dit Genus behoorende, opgegeven. Ik vermeen echter als zeker te mogen stellen
dat Oymatophora Xanthoceros hierop eene uitzondering maakt. Beter echter schijnt mijne eerste
ontdekking van die soort met zijne opmerking overeen te komen, dat de Vlinders van dit geslacht
weinig vliegen, en zich doorgaans aan de stammen der hoornen blijven ophouden, op welke de
Rupsen leefden.
S s 2