26
meling bij ons te lande, voor zoo verre wij althans weten, wordt aange-
troffen, is er ons ook geene afbeelding van bekend. In het zoo uitvoerig
Plaatwerk van hubner is noch de Vlinder noch de Rups aan ce treffen,
en van de door treitschke gegevene beschrijvingen der verschillende
soorten van het geslacht Nonagria, is er geene op onze
soort toe te passen, dan welligt die aan welke door hem den naam van
Despecta wordt toebedeeld, en die slechts eenmaal naar zijne opgave,
en wel in Pommeren door den Natuur-onderzoeker dahl zoude zijn
gevangen, zonder dat van deszelfs vroegere standen als Rups en Pop,
iets was bekend geworden. Den naam van twi j f e l a c h t ig e
v l in d e r aan deze soort te geven, kwam ons alzoo niet ongeschikt
voor.
§• 2.
Aan de kanten van eene sloot, op eene veenachtige plaats buiten
Leyden, zag ik in het hooge riet eene menigte ronde gaatjes, die mij
het vermoeden gaven dat zich aldaar Rupsen bevonden, en daarop
met ijver beginnende te zoeken, niet afgeschrikt door bij het openen
alléén de achtergelatene drekstof te vinden, trof ik eindelijk eene
bijna volwassene Rups aan van deze nieuwe soort, zoo als afgebeeld
Tab. VII.is op Tab. VII. bij Fig. 2. Achtervolgens voortgaande, heb ik
Fig. 2. mij een’ geruimen tijd onledig gehouden met het riet verder te onderzoeken,
en eindigde niet dan nadat ik bijna een honderdtal van de-
zelven had vergaderd, waaruit dus blijkt dat deze soort, hoe weinig
oveoverigens
bekend, toen aldaar zeer gemeen was. Onder allen die ik
vond was er eebter slechts ééne die nog hare laatste vervelling niet
had ondergaan, deze kwam echter, behalve de grootte, overigens volkomen
oveteen met de anderen.
Fig. i stelt de bijna volwassene Rups voor, zoo als zij zich in het Fig.
riet bevindt, en wel op het oogenblik dat zij reeds een rond gat boven
zich gevreten heeft om zich uit het riet in een ander te begeven,
iets dat zij zeer. dikwijls moet herhalen, omdat één riet op
verre na niet genoegzaam is tot haar geheel levensonderhoud, daar
zij zich altijd nabij den top bevindt, en met de zich ontwikkelende
bladen voedt.
§• 3-
Hoewel het in den tijd was, dat vele Rupsen zich ongetwijfeld
reeds verpopt hadden, zoo heb ik echter geene enkele Pop in het riet
aangetroifen, waaruit ik besluit dat zij in de vrije natuur, even als
zij in den gevangenen staat deden, zich even onder de oppervlakte der
aarde een Spinsel maken. Bij geluk gingen de meeste mijner Rupsen
zeer spoedig daartoe over, want ik heb ondervonden hoe mpeijelijk
het is den aard der vrije natuur aan deze diertjes weder te geven;
want alle die niet nagenoeg volwassen waren, stierven in hare gevangenschap;
zoodat ik van mijne zoo overgroote vangst slechts omstreeks
een vijfde aan Poppen verkreeg, die alle, vijf of zes dagen na het
inspinnen der Rups, en wel nabij het einde van Junij, hare gedaante-
G 2 ver