§. 2 .
In het begin der maand Mei waren eenige bladen van de rozenstruiken
in mijnen tuin te Arnhem langs de kanten afgegeten en
Tab. XLVIII weldra ontdekte ik de rups, die daarvan oorzaak was. Zij zat in
** eene rustende houding, als bij Fig 1, op den bladsteel en was helder
groen van kleur; de drie eerste en de beide laatste geledingen
waren eenigzins lichter en de inkervingen licht geel. De kop was
spits van vorm en even als de hoornachtige pooten geelachtig bruin.
Op de zijden was de kleur donkerder en eene ligt gele streep liep
langs de zijden. Zij bragt den dag in eene rustende houding door,
scheen tegen den avond als te ontwaken, kroop dan rond en
voedde zich.
§. 3 .
Nadat ik de rups eenige dagen waargenomen had, bleek het mij
dat zij volwassen was, want zij spon eenige verwelkte rozenbla-
Fig. 3 . deren met losse draden aan elkander, zoo als in Fig. 3 is voorgesteld
en begon zich daarin tot verandering te schikken. Na verloop
van ongeveer drie dagen zag ik haar liggen in den vorm van eene
Fig. 3. lichtgroene pop met blaauwachtige vleugelscheeden (zie Fig. 3 .). Het
Fig. 4. staarteinde dezer pop is door mij bij Fig. 4 vergroot vporgesteld,
waarbij in aanmerking moet genomen worden, dat de twee haakjes
door de draden van het spinsel zijn te zamen getrokken.
Na verloop van hoogstens drie weken veranderden de vleugelscheeden
van kleur; eerst werden zij bruinachtig geel, daarop werd van
dag
dag tot dag de teekening der vleugels, die er onder verborgen waren,
duidelijker herkenbaar, zoodat eindelijk den dag voor het uitkomen
des vlinders het insekt door het zeer dunne poppenvlies zigt-
baar was, zoo als ik het bij Fig. 3 heb afgebeeld. Ï*S- 2-
§. 4 .
De vlinder, die tegen den avond te voorschijn kwam, was van het
mannelijk geslacht; men ziet hem bij Fig. 5 in eene rustende houding Fig. 5 .
met de sprieten achteruit over de vleugels geslagen, afgebeeld. Bij
Fig. 6 is een wijfje, als vliegende, voorgesteld. Het onderscheid der Fig. 6.
kunne is alleen aan de meerdere of mindere dikte van het- achterlijf te
herkennen. De kop ën sprieten zijn geelachtig wit, even als het
achterlijf en de pooten. De rug en bovenvleugels hebben een hoog.
gelen of oranje-kleurigen grondtoon. Die vleugels zijn als in vier
velden verdeeld; het eerste is eenigzins sterker van tint en wordt door
twee naast elkander gelegen, hoekige streepen begrensd; het tweede
heeft geene bijzondere versieringen; het derde wordt uitgemaakt door
eenen blaanwachtig zwarten en roestkleurigen band, met wit omzoomd,
die voor breed en achter smal, naar beide zijden gebogen is en in
het midden naar de buitenzijde met een tweeledige punt uitsteekt; in
het laatste veld is de vleugelspits licht van kleur; daaruit loopt een
roestkleurige streep scheef naar de binnenzijde en daaronder vertoont
zich weder een oranjekleurige vlek. De zoom is door een roodachtig
streepje afgescheiden en schijnt uit gele en bruine vierkantjes zamen-
gesteld. De ondervleugels zijn wit met citroengelen rand.
Het is opmerkelijk dat tusschen de vlinders van deze soort geen
ver