noemt dezeft Vlinder :Xotata., in navolging daarvan is dezelve
bij houttuyn den Geteekenden genaamd, dan de meer algemeene
aangenonfènd Latijiische naam iS-Nótatwia. »
•• • t; § ^ \ :
Ofschoon het fraaije-Vlindertje (aldns zegt de Heer vek-hoell) door
mij in de bosschen van Gelderland, vooral in drooge, heiachtige
streken, alhoewel niet zeer menigvuldig, dikwijls is waargenomen,
zoo was de Rups, waaruit het voortkomt, mij steeds onbekend gebleven
, tot dat ik toevallig, in het laatst van de maand Julij, in de
omstreken van Arnhem een donker gekleurd Rupsje ontdekte, zittende
aan een’ Beukentak, dat door de gelijkheid van kleur met de
schors moeijelijk te ontdekken is. Bij eene nadere beschouwing,
bleek mij het Rupsje-sierlijk en met ringen omgeven te zijn, en
ik bewaarde het nu zorgvuldig in een doosje, in de hoop den Vlinder
die er uit geboren moest worden te leeren kennen. Toen
mijne nieuwsgierigheid voldaan was, erkende ik het Vlindertje dat
ik gewoon ben het Klaverblaadje te noemen.
De donkere vlakjes; op het midden der bovenvlerken, bootsen,
vooral bij sommigen,derzelven, nog .wel eèn.'klaverblaadje na. .
In het Latijn: draagt het den naam van geom... Natataria.
■ :.§. -3 . • ;
Weinig kan ik over de levenswijze der Rups «aanteekenen bij
Kg.
Fig. 1 óp Tab. IX. afgebeeld, alzoo zij volgroeid zijnde,, slechts een Tab. IX. F
paar dagen met Wilgenbladeren door mij gevoed werd, die zij
zich even gretig: als de Beukenbladeren liet welgevallen.
Allee» is de Rups;traag. iri al hare bewegingen, en zit doorgaans, •
in de houding, als zij afgebeeld is.
§ 4.
Na dat de Rups eenigen tijd had rondgekropen, begaf zij zich
in de aarde, en na verloop van een paar maanden vond ik haar
in een bolletje aardkorrels ligt te zamen geweven, in een Popje
als bij Fig. 2 veranderd, waarvan het staarteinde gevorkt is, zoo Fig. 2.
als Fig.' 3," stérk vergroot, aantoont. ’ Fig. 3.
§ 5-
Het Popje gezond.zijnde, en door bewegingen teekens van leven
gevende, stelde ik nu en dan aan de lucht bloot, bij zacht regenachtig
weder, en verwachtte met ongeduld den Vlinder. Niet voor
den 18dm Junij des volgenden jaars kwam hij te voorschijn; mogelijk
is dat lang uitblijven toe te schrijven aan het gure en koude
weder dat het voorjaar van 1845 kenschetste.
Ik kende nu de Rups van een’ onzer fraaiste Vlinders. Het was
een wijfje, bij Fig. 4 in eene zittende houding met de vlerken Fig. 4.
uitgebreid, als vliegende is afgebeeld. Het is zeer vlug, en bij
1 2 de