Deze overeenstemming in de Synonymie moet, bij wie den Vlinder nooit
gezien hee ft, dadelijk het vermoeden doen ontstaan, dat hij gemakkelijk van
anderen te onderkennen is , en dit is werkelijk het geval.
§• 2.
De Ru p s, die ik op Wilgen gevonden h eb , leeft volgens andere Schrijvers
ook nog op Perenboomen, Eiken, Beuken, Iepen, Aalbes-struiken, Bramen
ea Kruisemunt. In hare jeugd is zij fluweelzwart met witte strepen
op de eerste, tweede, vierde en tiende geleding, doch volwassen, gelijk op
Tab XXV. Tab. XXV, Fig. 1 , haar voorstelt, is zij vuil groenachtig of bruinachtig
Fig. 1. zwart zonder vlekken ; de kop is roodbruin met donkerder kaken; het hals-
schild is glanzend zwart met gelen of bruinen rand en somtijds met een gelen,
dwarsstreep over den rug. Het geheele lijf is met korte zwarte hairtjes bezet.
§. 3.
Het schijnt dat deze Rups, hoewel er slechts eene generatie in h e tja a r
bestaat, op zeer ongelijke tijden uit het ei te voorschijn k omt, evenwel
meestal in het laatst van April of in de maand Mei, zoodat zij dan ook in deze
maand en in Junij volwassen aangetroffen wordt. Alleen Borckhadsen spreekt
van Rupsen , die in het najaar volwassen waren ; dergelijken zijn evenwel,
voor zoo verre mij bekend is, hier te lande niet waargenomen.
§• 4.
Tot hare volle grootte gegroeid zijnde, spint zich onze Rups, hetzij even
onder de oppervlakte van den grond , hetzij tusschen verdorde bladeren en
Fier. 2. andere ru ig te , losjes in en verandert aldaar in eene bruine P o p , bij Fig. 2
voorgesteld. Rösee verhaalt dat deze Pop aan het staarteinde niet alleen
een spitsje, maar ook een paar knobbeltjes hee ft; wat hij daarmede bedoelt,
is inij niet duidelijk en zijne afbeelding op Plaat L van het derde deel niet
geschikt om meer licht in de zaak te doen opgaan. Met de loupe heb ik
duidelijk gezien dat het staarteinde uit twee naar den buik gebogen, uitstestekende
haakjes en vier stijve borstels bestaat, en zulks onder Fig. 3 van de S f e *
zijde, en onder Fig. 4 van den buik gezien, voorgesteld.
Zeer ongelijk, in Ju lij, Augustus en September komen de Vlinders uit de
Pop. Deze zijn van middelbare grootte en vrij verschillend van k le u r, ree bruin
met purperglans, roestkleurig en ook geelachtig bruin De k o p , de
halskraag en de gekamde rug zijn zoowel als de sprieten, eenkleurig met de
bovenvleugels, terwijl het achterlijf en de poten even als de ondervleugels,
gewoonlijk eene grijze Of bruinvalé tint hebben. De sprieten zijn bij het
Mannetje fijn getand en bij het Wijfje gekerfd. Van alle Nacht-Vl.nders onderscheidt
zich de Wachter-Vlinder door drie slakjes op ieder der bovenvleugels
, waarvan de middelste die de grootste is , naar de basis ro n d , en naar
het uiteinde van den vleugel als afgesneden i s , terwijl de twee kleinere aan
de twee punten van het grootste schijnen te hangen. Deze vlakjes nu zijn
bij de meeste Vlinders w it, als bij Fig. 6 , bij sommigen evenwel geel of Fig. 5
oranje, als bij Fig. 5 ; ja zelfs vind ik bij Treitschke opgeteekend, dat menen 6.
er aantreft ,- bij welken de grootere vlek wit en de kleinere geel zijn. Dit is
mü evenwel nimmer onder de oogen gekomen. Eerst vermoedde ik dat het
onderscheid van kleur in de vlakjes, een kenmerk der kunne kon wezen ,,
§. 6.
In de provincie Holland is de Wachter-Vlinder over het algemeen een
zeldzaam voorkomend In sek t, terwijl ook de Rups aldaar eenzaam schijnt te
leven; waarschijnlijk is het evenwel dat in de hoogere streken fan ons Vaderland,
in Utrecht en Gelderland deze Vlinder in grooter aantal voor zal
komen, daar zij in Duilschland onder de gemeenere soorten schijnt te be-
hooren en Treitschke schrijft dat zij aldaar in sommige jaren zelfs talrijk is.
Volgens W estwood komt zij ook in Engeland, volgens Rossi in Ita lië ,
volgens de Séets-L ongchamps in België en volgens Boisduyal bij Pa-
B b 2