Fig. 4. Fig. 4, waarin zich de Rupsen veranderden, welker staart spits bij Fig.
Fig. 5. 5, vergroot is voorgesteld, waardoor ik dan nu ook in staat ben gesteld,
deze overigens- reeds lang voor dit werk bestemde bijdrage
daarin te kunnen leveren.
§ 4 -
Evengenoemde ijverige liefhebber der Lepidopterologie toch, deed mij ook
het genoegen (en ik betuig hem voor dit alles bij deze mijn’ opregten
dank}, ook eene fraaije afbeelding te vervaardigen van den Vlinder
zelven, in beide geslachten en voorts geheel deze plaat te ordonneren.
Fig. 7. Ik merk omtrent deze laatste afbeeldingen alleen nogaan, dat Fig. 7 (het
wijfje,) door ZHEd. Gestr. naar het fraaije exemplaar is geteekendi hetwelk
ik op den i8den Maart 1844 onverwacht, doch nog gelukkig in tijds
Fig. 6. uit eene der Poppen bevond uitgekomen te zijn; terwijl Fig. 6 een
mannelijke Vlinder voorstek, uit het kabinet van wijlen mijn’ hoogge—
schatten en te vroeg aan de wetenschap ontrukten vriend, den Wel-
Edelen Heer a . j . d ’a il l v , thans aan mij toebehoorende genomen; zijnde het
voorwerp van hetzelfde geslacht, dat ik uit de andere Pop had verkregen
, reeds te veel beschadigd, om afgeteekend te kunnen worden, en
hebbende het door mij gekozene nog die bijzonderheid, dat de gele
vlek op de bovenvleugels, zich verder naar den bovenrand derzelve uit—
Fig. 7. breidt, dan dit bij andere exemplaren, en. ook bij het wijfje Fig. 7,
gewoonlijk het geval is Het volmaakte Insekt he.efc wederom meer
overeenkomst met de Or-Flinier dan.de Xanthocer.os, Kennelijk be-
hooren echter alle drie, met de Octogesima en Bipuncta, ook reeds
in ons land, doch niet door mij waargenomen, tot een en hetzelfde
geslacht van Noctuae. Dat Flavicornis slechts éénmaal in het jaar en
waarschijnlijk alleen op de berk voorkomt, meen ik ten slotte hier
nog te kunnen bijvoegen.