
Omslingerende Duizendknoop.
Hoogduitsch. Windender Knöterig. Buchwinde. Schwarzwinde, y
Engelsch. Climbing Buck-wheat. Black Bindweed-
Nederduitsche bijnamen. Zwarte Winde. Wilde Boekweit.
Bloeit in Junij en Julij 0 .
O ctandria, tbigynia; Achthelmigen, driestijligen.
Natuurl. Rang volgens linn. XII: Oleraceae, Moesgewassenj Polygoneae, decandolle.
G eslachts-kenmerken. Perigonium (calyx coloratus) 4—6-partitum, persistens; de gekleurde kelk is
4—6-deelig, blijvende. Stamina 5—9, saepius 8; Meeldraden 5—9 , doch meest 8 in getal. Ovarium
2_3 stylos, totidemque stigmata gerens; het •vruchtbeginsel draagt 2-—3 stijltjes en even zoo vele
stempeltjes. Cariopsis (semen 1) ovata aut triangularis; één eirond of driekantig zaad.
Soortelijke kenmerken. Foliis cordato-sagittatis; met hart-pijlvormige bladen. Caule volubili angu-
lato j de steng omslingerend en kantig. Laciniis calycis obtuse carinatis; de kelkslippen stomp-gekield.
De wortel vezelig. De steng omslingerend, kantig, gestreept, zeer takkig. De nagenoeg driehoekige,
to ege spitste, aan den voet hart- pijlvormige bladen zijn door een7 soms kronkeligen
bladsteel gedragen, die alzoo medewerkt, om de plant zich op omringende voorwerpen te doen
opheffen. Onder den aanvang van iederen bladsteel vindt men, op de steng o f de takken,
meestal eene kleine uitgeholde klier, gelijk dit reeds door pallas (Reise I. p. 4° ) opgemerkt en
en door mij bij fig. a a f geheeld is. De onaanzienlijke bloemen zijn in eindelingsche, bebladerde
aren, met vele en groote tusschenruimten geplaatst, zoodat men vaak zelfs aan den voet der
gansche plant zoodanige, ten getale van '2, 3 of 4 bijeengeplaatste, bloemen ontwaart. Men
ziet bij b eene bloem van ter zijde even als bij c van voren, beide vergroot , met hare stompe
kelkslippen, 8 meeldraden en in drie stempels verdeeld stijltje. De vruchtkelken zijn doorgaans
hangende. Men ziet d en , het zaad o f de graanvrucht, e , omsluitenden ke lk , in natuurlijke
grootte afgebeeld bij d. Dezelve is ,slechts van eene stompe kiel op iederen kant voorzien en
hierdoor van de hegge Duizendknoop (Polygonum dumetorum; zie deze Flora N°. i 56), welker
vruchtkelken duidelijk gevleugeld z ijn , gemakkelijk te onderkennen. De steng bereikt, al slingerende
om andere voorwerpen, eene lengte van 1 o f 2 Ned. ellen o f soms nog meer.
Versch.j?. subalatum, laciniis calycis subalatis; eenigzins gevleugeld, met de kelkslippen een weinig
gevleugeld.
Deze verscheidenheid maakt alzoo eenigermate den overgang uit tot de hegge Duizendknoop.
G roeiplaatsen. In bouwlanden, moeshoven enz. voor het gewas zeer schadelijk.
De gorter vermeldt haar als in het algemeen in bouwlanden en moeshoven groeijende, gelijk zij
inderdaad eene onzer algemeenste planten is. Meese noemt haar eene Friesche plant} de Heer de beijer
vond haar bij Nijmegen; de Hoogl. mulder bij Wassenaar enz.; de Iioogl. kops bij Haarlem; de
Heer vrijdag zijnen bij ’s Gravenhage; wijlen de Heer schull bij Dordrecht. Ik zelf vond haar op
vele plaatsen in Gelderland, bij Arnhem, Rheede enz.; bij Vianen; bij Hilversum en elders in de
prov. Utrecht; te Valkenswaard bij' Eindhoven ; voorts op zeer vele plaatsen in de prov. Groningen,
als te Slochteren, Hoogezand, P e k e l-A , den Ham en algemeen in de naburige Drentsche gehuchten
Paterwolde en Eelderwolde, het koorn en andere gewassen omslingerende, van waar de afgebeelde
plant ook medegebragt is.
De verscheidenheid is door mij bij Hilversum en te Groningen aangetroffen.
H uishoudelijk gebruik. Schoon zij, gelijk reeds boven is aangemerkt, door hare omslingeringen een
waar onkruid op zandige bouwakkers is, wordt het zaad schier even nuttig voor menschen en dieren
gerekend als de gewone Boekweit. Zij is wel kleiner van korrel, maar levert meer uit, en heeft ook
dit vooruit boven de boekweit, dat zij niet, gelijk deze, ongelijk bloeit en rijp wordt, en de nachtvorsten
geen’ invloed hebben op onze soort. Hierom heeft pallas in Rusland aangeprezen, deze soort
in plaats van de gewone boekweit te bouwen, zie Sr. j. v. geuns, in den Letterbode van 1792, Nu 200.
Het ware te wenschen, dat hiermede proeven in ons vaderland genomen wierden.