
MYAGRUM dent atüm.
Getande Huttentut.
Hoogduitsch. Gezahnter Leindotter.
Nederduitsche bijnamen. Dederzaad, Dodderzaad.
Bloeit in Janij en Jalij. 0 .
T etradynamia siliculosaj Viermagtigen, haauwtjesdragcnden.
JNatuurl. Rang volgens linn. XXXIX: Siliquosae; Haauwdragenden. Cruciferae, decandolle.
G eslachts- kenmerken. Calyx subpatulus; de kelk een weinig openstaande. Petala aequalia, ungui-
culata; de bloembladen gelijk, genageld. Silicula ovata vel globulosa, stylo conico terminata, loculis
polyspermis, valvis concavis subhemisphaericis; het haauwtje eirond of kogelrond, in een kegelvormig
stijltje uitloopend, de hokjes veelzadig, de klepjes hol, bijna half-kogelrond.
S oortelijke kenmerken. Siliculis subgloboso-pyriformibus stylo longiusculo superatisj de haauwtjes
kogelachtig-pe'ervormig, in een eenigzins lang stijltje uitloopende. Foliis repando-dentatisj de bladen
uitgescbulpt-getand.
De wortel is penvormig en getakt. De steng regtstandig, rolrond, gestreept en eenigzins behaard.
De wortelbladen liervormig-vindeelig , de eindelingsche slip grooter, rondachtig en stomp. De
stengbladen aan den voet sten gom vattend, vindeelig, stompachtig; doch naarmate de bladen
hooger staan , zijn zij kleiner, meer pijlvofmig-sténgomvattende,■ minder diep ingesneden, ja,
ten laatste slechts even getand, en meer spits aan den top. De geheele plant heeft eenen look-
achtigen reuk. De bloemtrossen zijn eerst gedrongen, doch verlengen zich bij de rijpwording
der vrucht aanmerkelijk en vormen ten laatste eenen langen tros, met lange wijd-uite en wijkende ,
de onderste zelfs wel nedergebogene bloemstelen. Men ziet bij a een der lichtgele bloembladen,
vergrootj bij b de meeldraden en den stamper , mede Vergroot, bij c het omgekeerd-hartvormig
kogelachtig opgezwollen haauwtje; bij d het middenschot van hetzelve; bij e het oranjekleurig,
diep gesleufd en eenigzins gestippeld zaad. De plant groeit 5— 8 palmen hoog.
Var. fi Integrum, foliis remote denticulatis. v. H.
Versch. fi Gaafbladig, met verwijderd-fijngetande bladen.
Deze verscheidenheid verschilt van de gewone plant door niet ingesnedene, slechts een weinig
getande bladen, doch komt overigens in de vrucht, enz. met de bovenbeschrevene allezins overeen,
verschillende derhalve van de gewone Huttentut (Myagrum sativum), welke, ook bij de rijpheid
der vrucht, regt'opstaande bloemstelen vertoont, kleiner, minder opgezwollene vruchtjes en vooral
tweemaal kleinere, minder diepgesleufde zaden bezit. Zie den Vriend des Vaderlands i835 bl. 8i6.
G roeiplaatsen. Op bouwakkers, vooral tusschen het vlas.
Zij is gevonden in vlaslanden te Rhijnsburg bij Leiden door de Heeren c. kerbert jsz. en j . h. mol-
kenboer; te Geldorp in iVoordbraband door den Heer a . j. de brdyn. Door mij zei ven te Ober gum
in de Prov. Groningen en digt bij de stad Groningen, van welke laatste plaats dé afgebeélde plant
herkomstig is.
De verscheidenheid is door mij in 1829 gevonden te Holwert in Friesland en aldaar in i83^ weder-
gevonden door de Heeren j. j. bruinsma en t . t . hinkt. In 1837 vond ik haar ook bij Groningen.
^Huishoudelijk gebruik. In het vlas groeijende, vermindert haar zaad de waarde van het lijnzaad, als
oliezaad niet, waarin zij dus overeenkomt met het zaad der Huttentul, Myagrum sativum, welke bij
.ons op zandgrond met voordeel geteeld wordt.