
LXII
en Kerb. , p. 173. — Ter loops teeken ik van
Narthecium ossifragum hierbij nog aan, dat dezelve
vooral hier é n . daar om en bij Breda
groeit, en dat ik haar -j';idoch slechts in een
paar Exemplaren , ook in het Groote Pannengat
achter de Bild gevonden heb.
60. Met witte bloemen trof ik haar op ééne
plaats op de- hei tusschen Malden en de Meerr
wijk, bij Nijmegen, aan ; — de witbloemige
Verscheidenheid van de Dopjes Hei (D. I. PI.
8) te Oud-Leusden bij Amersfoort, en achter
de Krakeling, tusschen Zeist en Woudenberg.
61. De afbeelding op deze Plaat stemt inA
het geheel meer met die van deze plant bij
Reichenbach , Iconogr. Plant, rari, Cent. V. t.
4 9 3 , en met die in dé Flora Danica, t. 2230,
overeen, dan met derzelver afbeelding in Engl.
Botany Vol. XV, t. 1043, doch verschilt daarin
van heide, dat zij het gewimperd zijn van
de Steunblaadjes (Ochreae) niet vertoont, en
ook naauwelijks de gedaante van het zaad doet
onderkennen. Welk laatste duidelijk driekantig
i s , terwijl de Ochreae lang-gewimperd zijn.
Beide deze kenmerken neem ik op dit oogen-
blik aan een Exemplaar van Polygonum minus
Huds. waar, dat ik vóór eenige jaren op lagen
en eenigzins vpchtigen heigrond tusschen Doorn
en de Plaats Moersbergen gevonden h eb ; doch
door om werken van den grond aldéér, welke
thans in bouwland herschapen is , wordt zij er
niet meer gevonden.
Ik voeg hier nog bij, dat de bladen aan mijn
Exemplaar ongeveer om de helft smaller zijn
dan aan de plant op deze 423ste Plaat der Flora
Batava, en dat dezelve op de randen fijn-zaagcroît
surtout ça et là ( aux environs de Breda, et
que j’en ai : trouvé, quoique seulement une couple.
d exemplaires, dans le Groote Pannengat
au delà du Bild.
60. A fleurs blanches je ne la rencontrai
qu’en un seul endroit, dans la bruyère entre
Malden et le. Meerwijk près de Nimègue. La
variété h fleurs blanches de VErica Tetralix (Vol.
I, PI. 8) , à Oud-Leusden près d’Amersfoort,
et derrière le Krakeling, entre Zeist et Woudenberg.
61. La plante, telle que cette planche la
! présente, a dans son: ensemble plus d’analogie
avec celle qui se trouve dans Reichenbach , Iconogr.
Plant, rar.,, Cent. V. t. 498, etayec celle
de là Flora Danica t. 2230, qu’avec celle qui
figure dans l'Engl. Botany, Vol. XV. t. 1043,
mais elle diffère de l’une et de l’autre eu ce
qu’elle ne montre pas la ciliation des Stipules
(Ochreae) ; aussi laisse-t-elle ;h: peine distinguer
les semences , qui sont évidemment triangulaires
, tandis que les Ochreae sont garnis dé
longs cils. J’observe en ce moment ces deux caractères
dans un exemplaire du Polygonum minus
Hdds., que j ’ai trouvé, il y a quelques années,
dans une bruyère basse et un peu humide,
entre Doorn et la campagne de Moersbergen;
mais un défrichement ayant livré ce
terrain k l’agriculture, on ne l’y trouve plus.
J’ajoute que les feuilles de mon exemplaire sont
environ la moitié, plus étroites, que celles de la
plante figurée PI. 423 de la Flora Batava, et
que leurs bords sont denticplés en scie, ayant
les pointes tournées vers le sommet. D’après
Lxm
tandig zijn, met de tandjes naar den top ge-
rigt. — Naar hetgeen op deze Plaat voor oogen
gesteld i s , kan, dunkt mij , de hier afgebeelde
plant voor èenen vorm van de op voorgaande
422ste Plaat voorgestelde Polyg. Hydropiper gehouden
worden; nabijkomende aan de Verscheidenheid
(2, angustifolium, welke men van
dezelve in Flora oder Botan. Zeit. 7er Jahrg.
I , p. 386. vermeld vindt.
62. Polygonum lapathifolium, lang voor
eene hij ons zeldzaam voorkomende soort geacht
, is , onder anderen ook door mij in de
Provincie Utrecht, bevonden zeer algemeen te
zijn, en zelfs zoo niet in grootere menigte dan
toch zeker even overvloediglijk te groeijen als
Polyg. Persicaria L. — De Verscheidenheid y ,
nodosum (D. VIII. PI. 602), vonden Dr. van
der Sande en i k , in overvloed aan eenen slootkant,
op een der polders aan de Merwe, tusschen
Dordrecht en de overblijfsels van het huis
de Merwe.
63. Door den Heer A. A. Dornseiffen, Med.
Cand., is deze soort van Boschbessen, welke
toch altijd onder onze betrekkelijk zeldzame
planten behoort, onder het Hoog eland, omtrent
Amersfoort ontdekt geworden.
64. Nadat ik , nu eenige jaren geleden, in
de duinen tusschen Loosduinen en Eikenduinen,
bij 's Hage, deze plant gevonden heb , |||- en
dus waarschijnlijk nagenoeg ter zelfde plaatse
wéér zij veel vroeger door den Heer de Beijer
gezien is geworden, — twijfel ik er bijna niet
meer aan* dat de groeiplaats, Flora Belg.
Sept. Vol. 1. P. I, p. 34 3 , door Colitzi voor
Dianthus arenarius L. aangeteekend, almede deze
zelfde van Dianthus deltoïdes is. •— D. arenarius
L. is, gelijk de Hoogl. van Hall t. a. p.
ce que présente cette Planche, il me paraît que
cette plante pourrait être regardée, comme une
forme du Polygonum Hydropiper (PI. 4 2 2 ), approchant
de la variété du Polyg. angustifolium ,
mentionnée dans la Flora oder Botan. Zeit. 1er
Jahrg. I, p. 386.
62. Le Polygonum lapathifolium, long-temps
estimé rare dans notre pays, a été trouvé, entre
autres aussi par moi, en abondance dans la
province d'Utrecht, — est très commun, et se
trouve1 pour le moins en aussi grande quantité
qne le Polyg. Persicaria L. >— La variété y ,
nodosum, (Vol. VIII, PI. 602) a été trouvée par
le Dr. van der Sande et moi, en abondance au
bord d’un fossé dans un des polders près de la
Merwe, entre Dordrecht et les ruines de la
maison de Merwe.
65. Cette espèce d'Airelle, que l’on peut regarder
comme relativement rare chez nous, a été
découverte par Monsieur A. A. Dornseiffen ,
Cand. en Méd., vers le Hoogeland aux environs
d'Amersfoort.
64. . Après avoir trouvé cette plante, il y a
quelques années, dans les dunes entre Loosduinen
et Eikenduinen, près de la Haye, — donc
probablement vers les lieux où Monsieur de Beijer
l’avait aperçue plus tô t , — je ne doute plus
guère que le lieu natal indiqué par Colitzi,
Flora Belg. Sept. Vol. I , pag. 543 pour le Dianthus
arenarius L., ne soit le même que ce-
| lui du Dianthus deltoïdes — Le Dianthus are-
I narius L. est, comme le dit le Prof, van Hall,
(ibid.) une plante douteuse , ou d’après ce qu’en