
GYMNOSTOMUM pyriforme Hedw.
Peervormige Kaalmond.
Hoogduitsch. Birnförmiger Kahlmund.
Engelsch. Pearheaded Readless Mpss.
Vormt de zaaddoosjes in het Voorjaar, welke in den Zomer tot rijpheid komen g . (In den Herfst
en Winter ontkiemen de plantjes, welke in het Voorjaar vrucht vormen. Het schijnt twij-
felachtig o f dezelfde plantjes in het volgende jacir op nieuw zaaddoosjes vormen,)
cryptogamia, Muscij Bedektbloeijende, Mossen,
Natuurlijke R a n g volg. L ink. LV. — Plantae cellulares. Musci frondosi. Celplanten.
Loo)mossen volgens Decandolle.
G eslachts- kenmerken. Capsula tcrminalis, aequalis, exapophysata, cxannulata. Peristoma nudum.
Calyptra cuculliformis basi integra, vel ventricoso-subulata, latere fissa, basi lacera, labilis — De zaad«
doos eindelings, gelijk, zonder aanzetsel of ring. De binnenmond naakt. Het huikje kapvormig, aan.
den voet gaaf, of buikachtig-elsvormig, aan de zijde gespleten, aan den voet slippig, ligt afvaUende*
(Flora Belg. S<pt. II. i. p. 168—169.^
Soortelijke kenmerken. Gaule simplici, Pollis patenti-divergentibus, late ovatis acutis concavis, ser-*
rulatis; capsula obovata, operculo convexo-rostrato, rostro recto. — Steng onverdeeld, de bladen open«
staande-uiteenwijkende, breed-eirond,’ spits, holrond, fijngezaagd; de zaaddoos omgekeerd eirond, bet
deksel bolrond gesnaveld, het snaveltje regt. (volgens martius Flor. Cryptog. Erlang, pag. 120.)
Deze soort behoort tot de grootste van dit geslacht, en zoude wettigt verdienen met eenige aanverwanten,
om den eigenaardige vorm van het huikje, tot een afzonderlijk geslacht gerekend te
worden, hetwelk bbidel , als eene onderafdeeling Physcomitrium heet. — De wortels zijn tamelijk
'lang, vezelig. De steng regtopstaande, 3—4 lijnen lang, onverdeeld, zeldzaam iets getakt.
De onderste blaadjes 'kort, de bovenste langwerpig spatelvormig, a f staande, v la k , spits, naar
den top fijn gezaagd, doorschijnend, met eenen dikken doorloopenden nerf. De cellen 4—5 hoekig,
onregelmatig. De vruchtsteel is eenen halven duim lang, geel-roodachtig (rijp zijnde), aan den
grond met eene kegelvormige afgeknotte scheede omgeven. De zaaddoos is regtopstaande, dik, •
peervormig, rijp zijnde schoon donkerbruin glanzig. Het deksel is kort, neergedrukt bol- o f
eenigzins kegelvormig, toegespitst, bleeker gekleurd dan de zaaddoos. H e t huikje is buikig-els-
vormig, wijd , aan den grond gespleten, gescheurd, aan de eene zijde opengespleten, bleek.
a Eenige plantjes in de natuurlijke plaatsing en grootte, b een enkel plantje sterk vergroot, c eene
zaaddoos welke niet tot hare volledige ontwikkeling komt, vergroot, d een onrijpe maar geheel
ontwikkelde zaaddoos, met het deksel, e een afzonderlijk huikje, f een blad vergroot, g deszei f 8
bovenste gedeelte nog sterker vergroos, h doorsnede eener halfrijpe zaaddoos.
G roeiplaatsen. Menigvuldig op vochtige vooral zware gronden, in de tuinen, langs de slooten, op
de akkers, enz.
Zeer algemeen door het gansche land. De afgebeelde plant is in Junij verzameld in eenen tuin te
Rotterdam.