
vind het zoo moeijelijk om mij van de betee-
kenis van dit woord een volstrekt bepaald denkbeeld
te vormen, dat ik mij vergenoeg met
aangaande haar nog op te geven, dat zij ook in
de omstreken van Scherpenzeel, Woudenberg
en Maarsbergen groeit, en dat de Heer Küijper
van WêscHPENNiNG haar mede in de omstreken
van Breda gevonden heeft. K.v.W., p. 11.
55. Deze zeer opmerkenswaardige plant komt,
behalve op de plaatsen welke de Hoogl. Kops
opgegeven heeft, ook op navolgende voor. In
laag gelegen Elzenbosch onder Schalkwijk bij
Haarlem, in een’ Wilgen-griend bij Werkendam,
in het Spoel bij Kuilenburg, in groote menigte
bij Beek, en in bosschen te Ubbergen, boven
Nijmegen, en ook overvloedig in het Slotbosch
te Oosterhout. Anderen hebben haar bij Kelp
en bij Zutphen gevonden, bij Zuilen, Vreeland
en op jBloemèrwaard bij Bunnik ; in Vriesland
omtrent Wolvega en Leeuwarden, en bij Heemstede
en Bennebroek, bij Haarlem. VH1. Vol.
I. P. 1 , pag. 209. Br., pag. 55. GD. p. 51.
56. Volgens latere nasporingen en bepaling
is de plant welke men hier voorgesteld vindt,
niet Chironia Centaurium Sm. , o f Gentiana
Centaurium van Linnaeus, maar eene andere
soort, namelijk:
à me faire u n e idée bien d istin c te de la significa
tion de ce m o t , q u e j e me contente d ’ajo u ter
à l’éga rd de c e tte p la n te q u ’elle c ro ît aussi dans
les environs d e Scherpenzeel, Woudenberg e t
Maarsbergen, e t q u e Monsieur Küijper van
WâscHPENNiNG l’a également trouvée an* enviro
n s d e Breda. K.v.W., pag. 1 1 .
55. Outre aux lieux indiqués par le Prof.
Kops, cette plante très remarquable vient aussi
| dans les endroits suivants. Dans des aunaies
basses vers Schalkwijk près de Harlem ; dans
une saussaie près de Werkendam; dans le Spoel
près de Kuilenburg ; près de Beek, et dans
des bois à Ubbergen près de Nimègue, ainsi
que dans le Slotbosch à Oosterhout. D’autres
l’ont trouvée près de Velp et de Zutphen,
près de Zuilen, Vreeland, et au Bloemerwaard
près de Bunnik; en Frise aux environs de
Wolvega et de Leeuwarden ; aussi près de Heem-
stede et de Bennebroek non loin de Harlem.
VH1. Vol. I. P. 1 , pag. 209, Br., pag. 55.
GD. pag. 51. C .
56. D’après des recbèrehes^Ujne-définition
ultérieures, la plante figurée ici n’est pas une
Chironia Centaurium Sm. , ou une Gentiana
Centaurium L ., mais une autre espèce , savoir
:
ERYTHRAEA LINARIFOLIA Pers. ERYTHRAEA LINARIFOLIA Pers.
Smalbladig Duizend-Guldenkruid.
Hoogduitsch. Schmallblêttriges Tausend-
Güldenkraut.
Fransch. Ghironie è feuilles linéaires.
Engelsch. Dwarf Centaury.
Soortelijke Kenmerken. Foliis linearibus, vel
lineari-oblongis, obtusis glabris sub-uninerviis.
Lijnvormige, of langwerpig-lijnvormige, stompe,
onbehaarde, meestal 1-nervige bladen.
Overigens vergelijke men: Flora Belg. Sept.
Vol. I. P. I I , pag. 718 i en de beschrijving
bij PI. 501. (Dl. VII.) van dit werk.
57. Met witte bloem , op de hei tusschen
Scherpenzeel en Maarsbergen,
58. Vooreerst zij ten opzigte van deze Plaat
aangemerkt, dat in dezelve niet dat wit- of grijs-
achtig-bepoederd aanzien voorgesteld is geworden,
hetwelk de plant, waarnaar dezelve vervaardigd
is, allerduidelijkst vertoont; anders zoude
zij zekerlijk veel meer met de Afbeelding op
de 165ste Plaat van Engl. Botany (Vol. III)
overeenkomen. — Maar ook heb ik hier nog
van eene andere Atriplex melding te maken,
welke zoo wel van" het Exemplaar van Atripl.
laciniatum in het Herbarium van Professor Kops,
als van evengenoemde Plaat bij Smith enSowER-
by onderscheiden i s ^ meer met PI. 1284 in de
Flora Vanica overeenkomt ,en tot nog toe bij ons
insgelijks onder den naam van Atriplex laciniatum
bekend is. '—■* Hoe het hiermede gelegen zij
hopen wij in het vervolg nader mede te dee-
len , wanneer wij in staat gesteld zullen zijn
om van de laatst bedoelde ook eene Afbeel- j
ding te geven. — Intusschen vermoed ik , I
Chironie à feuilles linéaires.
Nom. Allemand. Schmallblâttriges Tausend-
Gûldenkraut.
Nom. Anglais. Dwarf Centaury.
Caract. Spécifiques. Feuilles linéaires, ou li-
néaires-oblongues, obtuses , glabres, la plupart
à une nervure.
Au reste comparez: Flora Belg. Sept. Vol. I.
P. II, pag. 718, et la description à la PI. 501.
(Vol. VII.) de cet ouvrage-ci.
57. A fleurs blanches sur la bruyère entre
Scherpenzeel et Maarsbergen.
58. A l’égard de cette planche, nous remarquons
qu’ elle ne présente pas cette pulvérulences
blanchâtre ou grisâtre que montre
très évidemment la plante qui a servi de
modèle ; autrement elle aurait certainement
beaucoup plus de ressemblance avec la figure de
la 165e planche de V,Engl. Botany (Vol. III). —
Mais encore j’ai à mentionner ici une autre Atriplex
, qui diffère aussi bien de l’Atriplex laciniatum
de l’Herbier du professeur Kops , que de la figure
citée dans l’ouvrage de Smith et Sowerby ;
qui a plus, d’analogie avec la planche 1284
de la Flora Danica, et qui jusqu’à présent
n’est connue chez nous que sous le nom
d’Atriplex laciniatum. Nous espérons pouvoir
éclaircir ce point par la suite, lorsque nous serons
à même de fournir une représentation de la
plante en question. — Pour moi, je présume que la
plante qui figure ici n’est pas VAtriplex laciniatum
L ., mais VAtriplex laciniatum de Besser = A