
SAG1T TARIA S AGIT T 1 F 0 L IA Linn. var. breviscapa.
Gemeen Pijlkruid. Serpentstonge. Verscheidenheid met korten Bloemtros.
Bloeit in den Zomer« 1£.
M onoecia. P olyandria. Eenhuizigen. Veelhelmigen.
Natuurl. Rang volg. linn. V. Tripetaloideae , Drie-blocmbladigen. Alismaceae. Jxrss.
S oob.telijk.e- kenmerken. Humilior, crassior, petiolis versus basin valde incrassatis, laminis circum-
criptione ovatis, obtusiusculis, subhastato-sagittatis, inflorescentia foliis breviore, verticillis ternis
quaterbisue. Lager, dikker, de bladsteelen aan den grond bijzonder dik, de blad vlakten eivormig van
omtrek, aan den top eenigzins stomp, aan den voet speervormig-pijlvormig, de bloemtros korter dan
de bladen met drie of vier bloemkransen.
Gelijk van vele water- en moerasgewassen, zoo is bijzonder van het gemeene Pijlkruid de vorm,
vooral van de bladen, hoogst onstandvastig. Naar de meerdere of mindere diepte van het
water, gaan de bladen van dit gewas van de lijnvormige, door verschillende overgang tot de
pijlvormige en toegespitste over; de gewone vorm is onder N° a85 dezer Flora reeds aangewezen.
Er komen echter eenige verscheidenheden voor, welke van het verschil der standplaats
minder afhankelijk schijnen te wezen. Het zoude belangrijk wezen, den aard dezer verscheidenheden
door opzettelijke proeven nader te onderzoeken. He thans afgebeelde vorm is gekenmerkt
door eene lagere houding, meerdere dikte van alle deelen, donkergroene kleur, talrijke,
zware bladen met zeer dikke stelen en korte eivormige breede, veelal stompe, bladen, wier
pijlvormige slippen, eenigzins naar de wijze der speervormige bladen, van elkander staan.
He bloemtrossen zijn korter dan de bladen, dikwijls door dezelve geheel bedekt, dragen hoogst
zelden meer dan vier bloemkransen. He geheele plant is ten naastenbij eenen voet lang.
Baubin heeft reeds in zijne Pinax, pag. i g 4, dezen vorm onderscheiden, onder den naam van
Sagitta aquatica minor latifolia, en dodonaeus heeft daarvan in zijne Pemptades, IY. lib. V.,
pag. 588, eene vrij goede afbeelding gegeven, onder den naam van Sagitta minor. He latere
plantenkundigen hebben, op het voetspoor van linnaeus de studie der verscheidenheden veronachtzamende,
hierop weinig gelet (*).
TV ij hebben op onze plaat de bovenste stukken van twee bladen, eenen bloeijende en eenen
vruchtdragende bloemtros in natuurlijke grootte afgebeeld.
G roeiplaatsen. In ondiepe of uitgedroogde slooten, langs de boorden van meer diepe wateren.
Zij wordt in de Provincie Holland zeer algemeen gevonden, en volgens de gorter FL Sept. Prov.
N» y g 5 y schijnt zij ook in Gelderland niet te ontbreken. Waarschijnlijk vindt men baar door het
gansche land. De afgebeelde plant is bij Rotterdam verzameld.
H uishoudelijk, gebruik., gelijk onder N°. a85, Deel IV. vermeld is.
(*) De gewone langere slankere vorm werd door de andere schrijvers als Sagitta major onderscheiden, en hiertoe behoort
gebragt te worden de onder No, 285 afgebeelde.