
TRITICUM caesium.
B I a a u w g r o e n T a r w g r a s.
Bloeit in den Zomer. 0 .
T riandria. D igynia; Driehelmigen. Tweestijligen.
Natuurl, Rang. volg. linn. IV. Gramineae. J ussieu.
Soortelijke kenmerken. Spica disticha; spiculis subquinquefloris; glumis lanceolatis quinquenerviis
altera inprimis acuminato-aristata, floribus acutis aristatis, rhachi aspera, foliis supra scabris, floribus-
que caesiis. — Aar tweerijig; aartjes gewoonlijk vijfbloemig, kafblaadjes lancetvormig, vijfnervig, het
eene vooral toegespitst genaaid, de bloemen spits-genaaid, de bloemspil ruw, de bladen van boven
ruw en zoo als de bloempjes, blaauwgroen.
Deze grassoort schijnt dezelfde te z ijn , welke presl onder den naam van Agropyrum caesium beschreven
heefti I n navolging van mertens en koch brengt kunth haar tot de verscheidenheden
van Triticum repens L., doch schijnt onze plant daarvan genoegzaam ie verschillen om afzonderlijk
genoemd te worden, hoewel wij niet ontkennen, dat een nader onderzoek haar tot de
verscheidenheden dier veelvormige soort zal terugbrengen. — De bladen zijn van onderen geheel
glad, van boven niet zeer ruw. De kafblaadjes en klepjes zijn zeer ruw•
a. Een gedeelte van den halm, b. de aar, c. een aartje, d. kafblaadjes in nat. groote, e. en
f. klepjes vergroot.
Groeiplaatsen. Langs sloten, tusschen Rotterdam en Delfshaven, tusschen andere grassen.
H uishoudelijk gebruik, waarschijnlijk hetzelfde als van Agropyrum repens , zie D. VII van deze Flora,
N° 486, is daar ter plaatse aangewezen.