
XLVI
49. Vulpia bromoïdes Gmel. — De plant
welke ik onder den naam van Vulpia Myurus
Gmel. bewaar, en tusschen Hilversum en 's Gra-
veland gevonden heb, groeide déér, naar het mij
destijds vóórgekomen maar niet naauwkeurig
genoeg onderzocht is , in ééne zode. Waarom
ik dezelve, hoezeer zij ook met de beschrijving
van laatstgenoemde bij Bldff enFiNGERHum, (Ed.
alt.) Vol. I , p. 1 7 4 , overeenkomt, steeds
blijf beschouwen als een bewijs voor de aanneembaarheid
van het gevoelen van Link , Spren-
gel, von Uecdtritz, Hornung : dat Vulpia (Fes-
tuca) Myurus Au ct., hoogstens, eene Verscheidenheid
van Festuca bromoïdes L. zij. Cff. Lin-
naea, Bd. IX, p. 157. Flora oder Botan. Zeit.
»er Jahrg. Bd. II. p. 459; 17er Jahrg. Bd.
II, p. 6 9 0 ; 18ep Jahrg. I I, p. 620. Spren-
gel, Syst. Vegetab. Vol. I , p. 554. Ann. des
Sc. Natur. T. VII, p. 440. Dat echter, zoo
als sommigen willen, ook zelfs Festuca Myurus
L. en F est. bromoïdes L . , niet soortelijk zouden
verschillen, en dat Seidl (Fl. Boekmens)
beide onder den naam van Festuca pseudo-myu-
rus beschrijft, wordt ter loops aangemerkt.
20. Ophiurus incurvatus mag, om de algemeenheid
waarin het vooral op Zuid-Beveland
groeit, bijna een Zeeuwsch gras heeten ; hetgeen
nogtans niet meer zeggen w i l , dan dat
het in die Provincie, Groningen misschien uitgenomen
, veel meer aangetroffen wordt dan ergens
elders in ons Vaderland. Cf. v.d.B1. p. 54.
21. Naar het mij voorkomt vertoont deze
Plaat de plant in eenen reeds vergevorderden
leeftijd, althans, zoo als zij op bouwland tus- ,
schen de Bild en den molen van dat dorp voor- |
19. Vulpia bromoïdes Gmel. — La plante que
je conserve sous le nom de Vulpia Myurus et
qui a été trouvée entre Hilversum et 's Grave-
land, m’a paru alors croître dans un gazon ; circonstance
qui toutefois n’a pas été assez scrupuleusement
examinée. C’est pourquoi, malgré
son analogie avec la description de cette dernière,
consignée dans Bluff et Fingerhüth (Ed. a it),
Vol. 1. p. 174 , je persiste à la regarder comme
une preuve en faveur de l’opinion de Link, Spren-
gel , von Uechtritz , Hornung : que le Vulpia
(Festuca) Myurus Au ct., est tout au plus une
Variété du Festuca bromoïdes L. Cff. Linnaea
Bd. IX. p.137. Flora, oder Botan. Zeit. 5er Jahrg.
Bd. II, p. 4 5 9 ; 17er Jahrg. Bd. I I , p. 690:
18er Jahrg. II, p. 620. Sprengel , Syst. Vegetab.
Vol. I , p. 554. ;-tt- Ann. des Sc. Natur.
T. VII. p. 440. Toutefois je remarque en
passant, que quelques-uns prétendent que le Festuca
Myurus L. et le Fest. bromoïdes L. ne
diffèrent pas spécifiquement, et que Seidl (Fl.
Boehmens.) décrit l’un et l’autre sous le nom
de Festuca pseudo-myurus.
20. Ophiurus incurvatus. Vu la profusion
avec laquelle cette plante est répandue surtout
dans Sud-Beveland, on serait porté à la nommer
une herbe de Zélande ; ce qui toutefois ne
signifierait autre chose, sinon qu’à l’exception
peut-être de la province de Groningue, elle y
abonde plus que partout ailleurs dans notre
patrie. Cf. v.d.B1. p. 54.
21. A ce qu'il me parait, cette planche représente
la plante à une époque très avancée de
son existence, du moins telle qu’on la trouve
dans les champs entre le village et le moulin
komt, verschilt zij van de hier afgebeelde,
wat hare grootte betreft, aanmerkelijk. Altijd
vond ik haar aldéér, alsmede in eene boom-
kweekerij tusschen de stad (Utrecht) en Klein
Ameliswaard, naauwelijks een paar duimen boven
den grond opgerigt; en zoo ook in eene
hoomkweekerij aan de Groene Kan, tusschen
Blamwkappel en Maartensdijk. Maar zeer verwonderd
zag ik op, toen ik , om zaad van dit
plantje uitgegaan, het na verloop van eenigen
tijd met bloemstengen van 1 è l 1/* voet hoog
terug vond. —<- De Heer Gevers vond dezelve ook
op Houderingen, bij de Bild. GD., p. 18.
22. Op de turfakkers in het Groenland,
tusschen Baambrugge en Vinkeveen, — wéér
zij zeer menigvuldig i s , — wordt zij zeer
dikwijls met zwartgevlekte steng en bladen aangetroffen.
2 5 . Ter plaatse wéér de Hoogl. Kops deze ,
in ons Vaderland weinig verspreidde plant, nu
50 jaren geleden , in eene vrij aanzienlijke hoeveelheid
aantrof, namelijk, in het Spoel bij
Kuilenburg, — wordt zij nog steeds eiken zomer
terug gevonden. Om Nijmegen, wéér de
Hoogl. van Hall haar op onderscheiden plaatsen
waargenomen heeft, vond ik ze voornamelijk
omtrent Geldersch-Hof, aan den weg van Bergen-
daal, boven Beek, naar St. Anna; en ook zag
ik haar, in 183 9 , op een der Waarden bij
Werkendam, en aan de Waal tusschen Wamel
en Dreumel. Wijders groeit zij ook op Walcheren.
v.d.B1. p. 2 4 .
24. Wat de Verscheidenheden van deze plant
betreft, wordt door Moquin-T andon teregt aangemerkt,
dat die dikwijls zoo groot zijn , dat
eenige Kruidkundigen zich daardoor hebben laten
bewegen om dezelve voor soortelijk onderdu
Bild, elle diffère considérablement, quant
à sa grandeur, de celle qui est ici figurée. Toujours
je la trouvai en cet endroit, ainsi que dans
une pépinière entre Utrecht et Klein-AmeUs-
waard, s’élevant à peine de deux pouces au dessus
du sol; de même aussi dans une pépinière
au Groenekan entre Blaauwkappel et Maar-
tensdijk. Mais je fus fort surpris, lorsque m’y
étant rendu pour recueillir de la sémence de
cette plante, je la retrouvai ayant des tiges
fleurales d’un pied à un pied et demi. Monsieur
Gevers la trouva aussi au Houderingen
près du Bild. |§j GD. p. 18.
22. Sur les terres tourbières dans le Groenland
entre Baambrugge et Vinkeveen où elle
abonde, on la trouve souvent ayant la tige et
les feuilles tachetées de noir.
25. A l’endroit où le Prof. Kops a trouvé,
il y a 50 ans, en abondance cette plante, d’ailleurs
peu répandue dans notre patrie, savoir :
dans le Spoel près de Kuilenburg, on la retrouve
encore chaque année. Près de Nimègue où le
Prof, van Hall l’a observée en divers lieux, je
la rencontrai principalement vers Geldersch-hof,
au chemin de Bergendaal, au delà de Beek ,
vers St. Anne ; je la vis aussi dans une prairie
près de Werlcendam, et aux-rives du Waal, entre
Wamel et Dreumel. Elle se trouve aussi
dans Walcheren. — v.d.B1. p. 24.
24. Quant aux variétés de cette plante,
Moquin T andon remarque, à juste titre, qu’elles
sont souvent si nombreuses que quelques botanistes
se sont trouvés portés à les désigner
comme différences spécifiques. Il cite entre au