
FESTUCA ovina.
Schapen Zwenkgras.
Hoogduitsch. Schaaf Schwingel.
Engelsch. Sheep’s Fescue-gras.
Nederduitsche bijnamen. Amclandsch gras,' in Friesland geheeten, Schapengras.
Bloeit in de maand Junij. zj..
T biandria, digynia; Driehelmigen, Tweestijligen.
Natuurl. Rang vólgens linn. IV. Gramina ; Grassen.
G eslachts-kenmerken. Calycis glumae inaequales, 2-i5-florae, inferior interdum tri-quadruplo bre-
vior; de kaf blaadjes ongelijk, 2-i5-bloemig, het onderste soms 3- of 4 " maal korter dan het bovenste.
Valvula inferior integra, seta plus minusve elongata, superior bifido-dentata; het onderste klepje gaaf,
met meer of min uitgerekte horstel, het bovenste tweespletig g e ta n d .... Semen subcorticaturn, sulca-
tum; het zaad eenigzins gedekt, gesleufd. Fanicula composita, pedicellis propriis inflatis cunciformibus;
de pluim zamengesteld, de bijzondere bloemsteeltjes opgeblazen, wig vormig.
Soortelijke k e u m e r k e n . Fanicula secunda coarctata; met eene eenzijdige zamengedrongene pluim.
Locustis ovatis, sub-4 -floris; de bloempakjes eirond, bijna 4“bloemig. Corollis leretiusculis, basi glabris;
de bloempjes genoegzaam rolrond, onbehaard aan den voet. Foliis tenuissimis scabris; de bladen
zeer dun cn ruw.
De wortel is vezelig. De halmen en de bladeren zijn in eene digte zode vereenigd ; de eerste in
het midden der zode regtstandig, aan hare buitenzijde geknikt en opgaande, f ijn , als draadvormig
, gestreept. De wortelbladen haarvormig, ruwachtig, op drooge plaatsen zeer kort en
ineengedrongen, op vochtige en vooral op beschaduwde plaatsen lang en als uitgerekt. De
halmbladen zeer kort, doch overigens met de wortelbladen in gedaante overeenkomende. Het
bindsel zeer kort en geoord. De bloeipluim regtstandig, meer o f min éénzijdig, zamengetrokken,
de bloemstelen, zelfs onder den bloeitijd, niet wijd openstaande• De bloempakjes ovaal 4-6-.
bloemig. Men ziet zulk een bloempakje, vergroot even als alle de volgende figuren, bij a; bij
b den kelk, bestaande uit twee zeer ongelijke k a f blaadjes ; bij c de bloemkroon, waarvan het
onderste klepje in deze figuur wel zeer spits, maar niet genaaid is; in de figuur d daarentegen
in een kort naaldje o f borsteltje uitloopende; bij e eindelijk het onbehaarde vruchtbeginsel met
deszelfs dubbeld stijltje en stempel. De plant groeit 2 —4 palmen hoog.
De onderscheiding dezer soort in twee hoofdverscheidenheden: a vulgaris met kortgenaalde bloempakjes
(fig. d), en p tenuifolia, met ongenaaide bloempakjes [fig. c) en dunner halm en bladen,
komt bij de meeste schrijvers voor, en ook ik had dezelve in mijne Flora Belgii Septen-
trionalis, I p. 108, aangenomen. Het komt mij echter thans, de plant herhaalde malen en op
onderscheidene standplaatsen waargenomen hebbende, voor , dat deze onderscheiding niet volstrekt
noodzakelijk is, daar het aanwezen o f het ontbreken der naaldjes dikwijls niet wel ie bepalen
is, als komende vaak in éêne en dezelfde plant verschillend voor, terwijl de meerdere o f mindere
lengte en fijnheid van halm en bladen alleen van de meerdere o f mindere vochtigheid en be-
schaduwing van den grond afhangt.
De door den Heer beucker andreae in der tijd bij Ferwert in Friesland gevondene zeekants-
verscheidenheid (Festuca ovina y maritima) blijft mij nog altoos, gelijk ik in de Flora Belg.
Sopt. t. a. pl. reeds heb opgegeven, eene zeer twijfelachtige p la n t, welke ik sedert nog niet
wedergezien heb.
G roeiplaatsen. Op zand- en heidegronden. Algemeen door het gansche land.
Beide vormen dezer plant, met en zonder naaldjes aan de bloemen, komen genoegzaam even algemeen
voor; de afgebeelde zijn uit de omstreken van Groningen.
Huishoudelijk gebruik. Al het vee, behalve varkens, eten dit gras. L inn. Pa n Suecus. L innaeus
prees dit gras in zijne f l . Suec. zoo zeer voor schapen aan, dat hij zandheuvels en heidevelden, die hiervan
verstoken waren, niet aangenaam hield voor dit vee; en in zijne reize door Gothland, zegt hij,
dat de schapen hierdoor vetter en gezonder werden, dan op de beste weiden: hierom noemde hij dit
ook een Schapen-gras bij uitnemendheid. G melin verzekerde in zijne fl. Sib. dat de Tartaren alle plaatsen,
met dit gras bezet, opzoeken, als leverende het beste voedsel op voor de schapen., Beckmann noemt
dit het eerst op onder de grassen voor de schapen. U ilkens roemt het niet minder in zijn Handboek
voor Landhuishoudkunde, als tierende hierbij de schapen het best naar vleesch en wol, en wil zelfs
dorre zandgronden hiertoe opzettelijk met dit gras bezaaid hebben. Alle landhuishoudkundigen, hierover
door ons geraadpleegd, komen hierin overeen, behalve curtis, welke in zijne observ. on the Bri-
tish grasses, p, 21 en 22, oordeelt, dat dit een te hard gras, en te smal van bladen is, om een
goed en overvloedig gras op te leveren; waarin echter de ondervinding van anderen hem tegenspreekt.