
Voorjaan Haar steng»
Hnogduitsch. Frühlings Wasserstern.
Engelsch. Water Star-wort.
MONANDRIA , DIGIJNIA ï Éénhelmigen , tweestijligen.
Natuurl. Rang volg. linn. XtL Oleraceae, Moesgewassen. Onagrarieae, decANDOlle .
G e s l ACHTS-KENMERKEN. Calijx o , geen Kelk. Pctala 2 ; twee Bloembladen. Capsula 2-
loculaiis , 4-sperma ; de zaaddoos p-hokkig, 4' zadig. .
SOORTELIJKE KENMERKEN. Foliis trinerviis superne aggregatis majoribus ; met de bladen 3 -
nervig, boven aan de steng getropt en deze grooter dan de overigen. Seminum margine
óbtusiusculo ; de rand der zaden stompachtig . . .
j j e wortel bestaat u it eenige enkelvoudige vezels. De steng is in het wate r drijvende ,
doch de top der zelve verheft zich bij den bloei boven de oppervlakte van het water.
JJe gedaante der bladen is verschillende: in den hier te lande meest algemeen voorkomenden
vorm, de Callitriche intermedia hoppe, zijnde op bijgaande afbeelding, met
B gemerkt, dezelfde, waartoe ook de afgebeelde kleinere deelen ( c—g) betrekking hebben
zijn de onderste bladen lijnvormig en uit ge rand, de bovenste omgekeerd-eirond.
De'bloemen zijn in de oksels der bovenste, alle tegenovergestelde, bladen geplaatst en
zeer eenvoudig, bestaande namelijk alleen uit éénen meeldraad en één stampertje,
benevens twee bloembladen o f zoo als eenige nieuweren die liever heeten , schutblaadjes
(bracteae.) De tweekunnige bloemen schijnen hoogstzeldzaam te wezen. Alle de
planten toch, welke ik in 1807 en 1858 bij Groningen onderzocht en d ie , welke de
D eer H. K. hommes in 1857 bij Dordrecht opzettelijk heeft nagegaan , waren alle
éénhuizig. Men ziet bij c de mannelijke bloem,. uit welke het stuifmeel nog niet
uit het helmknopje is uitgestort en bij d dezelfde bloem, waarvan het helmknopje
reeds geopend is» gedurende welken tijd de helmdracid nog, aanmerkelijk in lengte toeneemt.
Men ziet de vrouwelijke bloem b ij e dak van, te rzijde, bij f van boven, en
l i j g op den kant a f geheeld, waaruit blijkt, dat er twee stijltjes zijn, dat de vrucht
pla tg ed ruk t, vierkantachtig is en als uit twee helften beslaat, terwijl aan elke zijde
van °het vruchtje één eenigzins gekromd kelk- o f, zoo men w il, schut-blaadje gevonden
wordt.
VAR. «• Foliis omnibus elongato-obovatis.
VERSCH. c&. met de bladen alle u it gerekt-eirondachtig
H e t is d e z e , welke op de plaat bij A is a f geheeld. ^
VAR. £• Foliis inferioribus linearibus emarginatis, superioribus obovalibus.
VERSCH. /3. met de onderste bladen lijnvormig. uitgerand, de bovenste omgekeerd-ei-
rondachiig. Z ie bij B, c. d. e. f. g. op de plaat en de hierboven gegevene beschrijving.
VAR. y . caespitosa, foliis lineari-lanceolatis utrimjue attenuatis, apice obtusis integris,
caulibus caespitosis ramosissimis-reptantibus.
VERSCH. y . zodevormende, met de bladen 'Ujn-lancetvormig, aan weerszijden versmald,
stomp en g a a f aan den top, de stengen zodevormende, zeer getakt, kruipende.
Deze laatste verscheidenheid is veel kleiner dan de overige en schijnt te ontstaan,
wanneer de plant niet in het wa te r, maar op den vochtigen grond groeit.
Groeiplaatsen. In stilstaande o f weinig stroomende wateren. — De verscheidenheid y op
vochtigen grond. . _ , . . . .
De verscheidenheid 0 o f Callitriche intermedia is zeer algemeen door het gansche land.
De verscheidenheid « komt bij Utrécht v oor, doch is overigens niet zoo gemeen. De verscheidenheid
y is door den Heer de beijer op vochtige gronden bij Nijmegen en door mij
in drooggeloopene slooten big Utrecht, Haren bij Groningen en op meer andere plaatsen
aangetroffen. | .
Huishoudelijk gebruik. Hiervan is nog geen nuttig gebruik bekend. Met het kroos
welig groeijende , veroorzaakt het digte en vervuilde slooten ; maar dit slootvuil . op de kanten
gehaald , en lang aan de lucht blootgesteld en met andere stoffen vermengd zijnde , kan
eene goede meststof opleveren.