
Veelvingerig Lappenmos.
Hoogduitsch. Gevingerle Lungenflechte.
Fransch. Peltigère plurilobée.
Vormt zijne vruchtjes vooral in den Herfst.
Cryptogamia. l ic h en es . Bedektbloeijenden. Korstmossen.
Natuurl. Rang. volg. l inn. LVII. algae. l ic h e n e s . Ord. parm e l ia cea e . Flor. Belg.
Sept. Tom. 11. pag. 274.
SpORTELlJKE k enmerken. Thallo papyraceo laevi glaberrimo nitide plumbeo-virescente
(caesio, fumoso), subtus nudiusculo, venis fuscis reticulato; apotbeciis anticis adscendentibus,
adultis revolutis F r ie s . — Loof papierachtig, glad en geheel onbehaard, glanzend, loodkleu-
riff-groen o f als berookt, van onderen bijkans naakt, met bruine netvormige aderen 5 de
schildjes aan den voorkant opgaande , bij meerderen ouderdom omgekruld.
Men kan deze soort gemakkelijk van het Honds Lappenmos onderscheiden. He t loof is
van hoven geheel onbehaard en dikwijls glanzend, en de rand ten laatste in een zeer
groot aantal schildjes ving ersgew ijs verdeeld ; van onderen met bruine netvormige
aderen, doch met weinig vezeltjes.
a stelt voor eene plant in natuurlijke grootte van boven gezien, b eene dergelijke van
onder gezien.
G roeiplaatsen. Groeit op den grond langs de walletjes der akkeidanden, weilanden, aan
drooge slooten, op heidevelden tusschen het mos en z ., b. v. bij Nijmegen, DE b e i je r 5 algemeen
op de heidevelden van Gelderland en Overijssel, MIQUEL, veel aan de B ild t bij
Utrecht, zeer algemeen bij Groningen , en ook bij ter y lp e l, in de Provincie Groningen, en
door geheel Drenthe, VAN HALL.
Geneeskundig g ebruik . Weleer gebruikelijk tegen spruw , en voor wormdrijvend en drastisch
gehouden, onder den naam van Muscus o f lachen cumatilis.
Huishoudelijk gebruik is hiervan onbekend.