
HEDERA HELIX.
Gemeene Klimop.
Hoogduitsch. Gemeiner Epheu. Wintergrün. Eppig. Baumwinde.
Engelsch. Common Ivy.
A'ederduitsche bijnamen. Klimop. Boomveil. Eiloof.
Bloeit in September en October.
Pentandria , MONOGYNIA ; Vijfhelmigen, éénstijligen.
NatuurL Bang. volg. linn. XLVI. Hederaceae ; Klimopachtigen. Caprifoliaceae, decaxdolle.
Geslachts- kenmerken. Petala 5 , oblonga; de langwerpige bloembladen zijn 5 in getal.
Bacca 5-sperma, calyce cincta; eene 5-zadige bes, van den kelk omgeven.
Soortelijke kenmerken. Foliis 3 -5 -lo b is, floralibus ovatis, de bladen 3 -5 -lo b b ig , de
bloeibladen eirond. Umbella erecta; een regtstandige bloemscherm.
Deze altoos-groene heester, welke somwijlen eene boomachtige grootte verkrijgt, kruipt voor een
gedeelte over den grond, doch klemt zich meer algemeen aan boomstammen, oude muren en zelfs
daken vast, welke hij vaak tot eene aanzienlijke hoogte bedekt. De jonge stammen ondersteunen
zich dóór eene groote menigte kegelvormige , gr oeps wij ze bijeen geplaatste zijworteltjes, waarmede
zij zich zeer stevig aan de omringende voorwerpen vast hechten; doch bij hoogen ouderdom bereikt
de stam soms eene dikte van een* Ned. palm in middellijn en kan dant boomachtig, zonder eenig
steunsel staan. De leder achtige bladen zijn in 3-5 spitse lobben verdeeld en hierdoor hoekig;
doch, zoowel in eenige zeer oude exemplaren, als ook digt bij de bloemen zijn de bladen eirond,
gaaf en spits. De bloeijende takken staan geheel vrij, en zijn niet door zijworteltjes vastgehecht.
De bloemen zijn in eene eenigzins onregelmatige bloemseherm vereenigd, en bestaan uit eenen
zeer kleinen, uit 5 tandjes gevormden k elkt, uil 5 langwerpige groenachtig-witte bloembladen, 5
meeldraden en een vruchtbeginsel, gekroond door een enkelvoudig stijltje. Men ziet bij a de nog
geslot ene bloem, en daarbij aan den voet van den bloemsteel een zeer klein schutblaadje; bij b de
geopende bloem met geheel openstaande bloembladen, en bij c dezelfde na de bevruchting, wanneer
de bloembladen^ neder geslagen zijn. De vrucht is eene zwarte bes, welke eerst in het volgende
jaar tot rijpheid komt, doch bij zeer strenge winters niet zelden onrijp afvalt.
Eenige Schrijvers vermelden eene verscheidenheid, die over den grond kruipt; anderen (de gorteh
bij voorbeeld) eene grootere, niet vruchtdragende verscheidenheid; doch beide z ijn , naar mijn
in zien , slechts meer o f min gewone vormen van dit gewast welke niet afzonderlijk behoeven
vermeld te worden.
Groeiplaatsen. Veel aan oude muren en tegen boomstammen, vooral in oude bosschen.
Algemeen door het gansche land.
Huishoudelijk gebruik. De plant bedekt op de zekerste wijze booge muren en daken,
waaraan zij door hare indringende zijworteltjes zich vast hecht, zonder eenig steunsel te behoeven,
waardoor men eene altoos, ook in den winter donker groene bedekking verkrijgt. Alleen
bij zeer strenge vorst, zoo als die van i 8 5 8 , verliest zij hare bladen. Zij klimt ook gereedelijk op
tegen boomem tot in de hooge takken, maar wast daar ten koste der hoornen, van wier sappen zij
teert. In plaatsen, waar zich slangen onthouden, vindt men deze veel in oude klimop; Mat-
TUSCHKA. De plant kan tot looijen dienen, (gleditsch) ; geslepen messen, over dit hout gestre*
ken, verkrijgen weder een’ nieuwen glans: volgens lin n . f l. suec. zou dit bepaaldelijk het wortel-
hout doen. In meex* zuidelijke landen komt, volgens matt. , uit het hout door insnijding eene
gom voort. Ik heb dit echter aan een zware klimop te vergeefs beproefd, hetgeen zeker aan
ons klimaat is toe te schrijven. Deze gom is harsachtig, en kan ook als wondmiddel dienen, en
neemt volgens mill er roode vlekken weg uit het aangezigt. De bladen, in azijn geweekt, zouden
met nut op likdoorns kunnen gelegd worden; mattüschka.
De bladen worden alleen door paarden en schapen, maar door geen ander vee gebruikt, L . Pan suec:
Het vermeerdert inzonderheid de melk der scbapen op een’ tijd, dat er weinig ander groen voeder
voorhanden is. De bessen worden zeer gezocht door de vogels. Matt.