II ill ill!
filili: I,
i'H
1
'ilRii i l l
f 1bSÌII»|(l , SfflfiluEll i l
i l i
III.if
iiSi
111
.illl il Sili i
K l
p oe i l !
S M S
M B ! I
I
I I I
îilr'r |J
Will
. onder anderen aan Walger, Graaf van
Teysterbant en- Oom van den tegen-
woordigen Graaf van Holland, den
toi te ( i) Amuyde', tot een teken
zyner gunfte, opdroeg.
Mids deeze nieuwe regeering zag
men ook ilraks, gelyk ’t gemeenlyk
gelchiedt, geene kleyne verandering
onder de Amptenaaren voorvallen,en
dasonder anderen den niemven Ko-
ning zyn voornaamfte vertrouwen en
genegenheyd op zynen, hoewel Zeer
jongen, Neef Herman, Zoon (2) van
Graaf Billing en Amalrada des over-
leeden Konings gemaalinne (3)' zus-
tervestigen, welke Prinles te voö-
re was getrouwd geweest met (4 J
Everhard, Graaf van Hameland, dien
wy gezien hebben ($) dat döor
Walger Graaf van Teysterbant op de
jagt zynde, is vermoord geworden,
naa die by deeze zyne Gemaalin, die
van haarer Moedere Zyde van de (6)
Deenfche en Vrieiche Vorsten, weiten
aldaar het gebied gevoerd had-
den, afftamde, drie Zoonen te weeten:
Dirk, Egbert, en Wigman geteeld
hadt. Welke Dirk ( 7 ) door Ko-
ning Otto naamaals in ’t jaar negen-
honderd tweeenzestig tot Aarts-Bis-
ichop van Mets wierdt aangefteld,
even gelyk Wigman, die zynen
Vader in ’t Graaflyk bewind van Hameland
opvolgde, zicb met Hildegard
(8 ), zuster van Dirk den I I I ,
des tegenwoordigen Graaf van Hollands
Vader, in huuwelyk begaf
Gelyk nu de gunst der Vorsten de
kortile weg ter grootheyd is, zag men
door den tegenwoordigen Koning
een riieuw en totnogtoe onge-
woon Opperbevelhebberichap over
de Krygsbenden (9) oprechten, en
dat aan den gemelden Heriman,zoon
van den gemelden Billing, tot Zoo
groot ongenoegen van zynen ouderen
Halvenbroeder Wigman opdraagen ,
dat die, on willig om onder des zelfs
bevel, teftaan, op voorgeeven van
eene hem aangekome ziektezich van
het onder ’t bevel zyns Halvenbroe-
ders ftaande leger niet alleen afzon-
derde, maar, ziende hem des onaan-
gezien de overwinning bevechten,
zieh nog meer tegen zynen te hoog
verheven Broeder verbitterde, en
by zekeren Everhard vervoegde ,
welke insgelyks nydig van Heriman
over de Saxers het ho’og bevel te zien
voeren, des eenige benden byeen-
trok en met de zelven de Stad ( i_o )
Almeere', als aan Heriman toebehoorende,
( 1 ) Diplom Qttmis I. apui Heiam. f o l SS. Telo-
nium. quoque, juste ad eandem villam CAmudam')
pertinens, quod Walgeró jam olim in beneficium
concesfimus.
(2) Stadtwegii Chronicon ad ann. 940. <©e H e r m
e n unö tun# SSiltnge# £otte.
(3 ) VitaTbeod. Metenf. Episc. cap. 1. Matrem nem-
pe ejus ( Herimanni } feimus Mathildis Reginas fuis-
fe Sororem , qùae èx Heinrico rege genuit Otto- nem &q.
C4) Ibidem. Téodericum ex pago Saxonias Ha-
malant oriundum, Comite Everardo patre & Amai-
rada matre. . ■ , .
C$0 Zie hier more I I . Deel fol. 133.
(6 ) Vita Macbtild. Reg. cap. 1. §4. Procesfit ilirps
heatisiimas Mathildis cujus pater nomine Thietricus
in occidentali regione Comes fuerat gloriofus & ve-
nerabilem Reinhildam Danorum Frefonumque germino
procreatami.
• (.7) Amai. Saxo ad ann. 962. Eodem anno Adalbero
vir venérabilis Metenfis Episcopus obiit, pro
quo Theodericus Confobripus Imperatoris Episcopus
fubrogatur.
(8) Zie de Geßäcbtlyst van bet Hemelandfcbe buys
bier voore I I . Deel fol. 119. en die van 'Wittekind
I I . Deel fol. 14.
(9 ) Witichindi Annal. Lib. l ì . 'fol. 643/ Placuit
igitur novo regi novum principerai militias conftituere:
elegitque ad hoc officium virum nobilem & 'Indus--
trium, fatisque prudentern, nomine Herimapum.
Quo honore non foliiin cæterorum principum fed&
fratris fui Wichmanni offendit invidiam. Quaprop-
ter ,& fimulata infirmitate amovit fé ab exercitu.
Erat namque Wichmannus, vir potens & fortis, mag-
nanimus, belli gnarus, & tantas fcientias ut a fub-
jettis fupra hominem plura nosfe prasdicaretur. He-
rimannus autdm cum esfet in prima a c ie , in introit
i regionis in hostium pugnam incidit, eosque for-
titer vicit, & ob hoc majori invidia inimicos accen-
dit.
(10 ) Ibidem, fol. 644. Saxones imperio regis fatti
gloriofi, dedignabantur aliis fervire nationibus,
V v 2 quæs