
P Y R O L A rotundifolia.1
Randbladig Wintergroen.
Gewoonlijk. Pyrola rotundifolia.
Hoogd. ‘Rundblättriges Wintergrün,
Engelsch. Common Wintergreen.
Bloeit in Hooimaand 4 . volgens den Nomenclator van Raeuschel Ed: 3. Ti.
doelt zeker door een misdag zoodanig opgegeven;
DECANDRIA, MONOGYN1A, TIENMANNIGBN EEN WIJVIGEN.
N atuurl. Rang volgens lxnn. xviii. Bicorhes, Tweehoornigen.
Geslachts K enmerken. Calyx 5-partitus, Kelk in v i j f gedeeld. Petala 5 , v i j f Bloembladen.
Capfula 5-locularis, angulis dehiscens; 5-bokkige Zaaddoos, aan de hoeken losgaande.
Soortelijke Kenmerken. Staminibus adicendentibus, wet opgaande meeldraden.
Pistillo declinato, neergebogen Stamper.
D e K e lk , welks Blaadjes aan de einden eenigszins gekleurd z i jn , bij a. Meeldraden
en Stamper b. D e Meeldraden hebben twee-hoornige Helm-knoppen. D e neergebogen
S t ijl kromt zich aan het einde een weinig naar boven, en is aldaar voorzien van
een bandje even onder den Stempel, welke in defchuinte geknot is: dit alles te zien
b i jc . D e Stamper blijft aan de rijpe Zaaddoos over in het midden der 5 hokjes d.
D e Zaaddoos horizontaal doorgefneden e; blijkende elk hokje 2. Zaden te hébben.
He t Zaad a f zonderlijk f . D e Bloembladen z ijn bijnacirkel-rond, en fluiten eer
de Bloem zich opent, ssoodanig aan elkanderen, dat z i j alsdan een rond balletje
uitmaken • zie g. g. Elk e Bloem rust op een Bloemfleeltje, dat door een gekleurd
Schutblaadje gedekt is. D e Steng is bladeloos, maar heeft twee kleine Schubjes;
het een op een derde, het tweede op twee derde van de lengte van den Steng. D e
Bladen komen met v r ij lange Bladftelen u il den Wortel voort; z ijn rond, eenigztns
lederachtig , en rollen aan den rand even om. Z i j blijven, gelijk aan de meeste
horten van dit gejlacht, gedurende den winter groen aan de P la n t; waarvan de
pcftacbt-naam ontleend is. D e Bladen gelijken iets naar die van de gemeene P e e r ,
van waar de latijnfche geflachts-naam herkomt. De Plant hoog een voet.
D e Wortel is bijkans horizontaal, van gedaante als een touw, bleek-roodachttg. D e
Steng die uit het midden der Bladen opfehiet, is regt, vastftaande, enkel, en heeft
aan deti top een tros Bloemen die beurtelings flaan en overhellen. D e Btadflelen
z ijn driehoekig, en van boven gefleufd. (Favrod).
Groeiplaatsen. Op befchaduwde fclirale Zandgronden.
In Duinvalleijen onder en bij laaghout; als te Cas tncum, Overyeen, Vogelenzang en
Katwijken | In Duingronden tusfehen Heemfleden t n den Heereweg bij Haarlem^. In
moeiasfige gronden bij Soestdijk f . - Bij Bergum in Vriesland; in het Bosch op Uslenpas,
in het Kwartier van Zutphen; bij Nijmegen; ook in Duinvalleijen in Zeeland.
Geneesk. Kracht. Door Bergius als zamentrekkende opgegeven.
HmsHOHDELiTK Gebruik. Kan dienen tot het Leerloojen volgens MattuschkaJ
De Sctapen raken de Plant niet aan HM Deze fraaije Plant is zeer bezwaarlijk
in Tuinen overtebrengen volgens de ondervinding van Miller; en Linneus verzekert,
dat men ze in vruchtbaren grond niet vindt, ’t geen zich in ons Vaderland bevestigt.