
p O A trivlalU.
Gimttn Beemdgras.
Hoogd. Gemeines Rispengras.
Engelsch. Rough-ftalked Meadow-Grafe. _
N ederd. Bijnam en. Tweede Beemdgras; klein gemeen'Gras.
B lo eit Juny en Jüly 2)..
TRlANDRIA f l lGÏNIA . DRIEMANNIGÉN TWEEWIJVIGIN.
N a tu u rl. R ang volgens Linn . iv. G ram in a , Grasfen.
Geslachts Kenmerken. Calyx a-val vis, mukifiorus; K elk bejlaandc u it twee K lep je
s , a . vèelbloemig, vergroot b ij b . Spiculata ovata, het A a r tje eirond, c. vergrootd. Valvulis
margine fcariofis, acutiusculis; met K lep jes aan den rand verdroogd, jp itsa ch u g . (z ie b i] a
Soortelitke Kenmerken. Panicula fubdiflfcfa, met eene bijkans verfptéide P lu im .
Spiculis trifloris, bafi pubescentibus; driebloemige A a r tje s, van onderen za cht-hang. Gulmo
erecto. tereti; regtopjlaanden, ronden H alm . , r
H e t heeft eertijds den Plantkundigen veel moeite gekost, deze Joort genoegzaam te on*
derfcheiden van de Poa pratenfis. Linn^ us v erkla art in zyne Ord. Naturales,
uitgegeven door Gieseke, d at het nog niet uitgem aakt is , o f beide fo orten a l o f
n iet z ijn onder jeheiden, en dat d it aan de nafparingen der nakomelingen moet overgelaten
worden. W il l d e n o w houdt de opgegeven kenmerken van beide fo orten ,
en ook van de P. angustifolia, naauwlijks Voor blijkbaar genoeg; doch de beroemde
C urtis heeft het onderfcheid der twee eerstgenoemden doen kennen, a ls hebbende de
Poa trivialis een ruigachtigen h a lm , d uidelijk merkbaar, wanneer de vingers daar .
langs worden geftreken, en voorts een lang p u n tig blad bin dfel, te zien b ij e .; ter-
? . w ijl fo P. pratenfis een gladden H a lm y en een k o rt, ftom p Bladbindfel heeft. K en
za cht’ harigen Bloemkrans zie men vergroot b ijf . D e M eeldraden, die gele H elm -
• knoppen hebben, met de Stam pert b ij g . H et Z a a i, h. vergroot, i- D it G ras
gewoonlijk hoog 2, fom w ijlen 3 voeten.
H et is minder m oeilijk de P. pratenfis van ie twee andere bovengenoemde jo o rten , dan
deze beide van elkanderen te onderfcheiden: want één der fo o rtelijk e kenmerken, doof
LinNjEüs aan dé P. angustifolia toegekend, van 4-bloemige a a rtjes te hebben,
is verre van bejiendig te z ijn ; daar men dikw ijls 3.bloemige, en daarentegen ook
5-bloemige vindt in elk a a rtje. H et kenmerk van eene min o f meer u itg éreid e P luim
is ook zeer verfch illende, naar mate van den ouderdom der P la n t. E in d elijk fe b ij-
nen de min o f meer fm a lle Bladen geen voldoende onderfcheiden kenmerk tusfehen
leld e foorten opteltveren, om dat dezelve verfchillen naar de droogere o f vochtigere
p la a tfen , waar z i j g ro ejen : hierom zou ik zeer geneigd z ijn , op bet voorbeeld van
denberoemden la Marck, van beide Jlechts ién efo ort te m aken, en de P. angustifolia
flechts te befchouwen a ls eene verfcheidenheid van de P. trivialis, waar van
z ijn ie t genoeg v erfch ilt, om ze voor eene afzonderlijke feo rt teh o itd en .(BAvrod.)
Groeiplaatsen. In goede niet hoog liggende weiden algemeen.
Hcishoudeliik Gebruik. Behoort tot de beste inlandfche Grasfen, vooral op gronden
die genoeg vochtigheid hebben, en levert aldaar voortreffelijk Gras op; waarom ook
dir zaad van wegens het Gouvernement is uitgedeeld aan de Commisfien van Landbouw
in liet Koningrijk, om daarvan zaad te winnen, en hetzelve verkrijgbaar te maken tot het
aanleagen en verbeteren der weiden. — Volgens de waarneming van C urtis, is er geen
Gras dat meer opbrengt, doch het wordt ligt aangedaan door ftrenge koude en groote
droogte, gelijk het ook op een hoogen droogen grond weinig tiert en fpoedig vermindert,
daar de Poa pratenfis meet droogen grond bemint,