
F U M A R I A daviculata.
GekJaauwitrdt Duiven-Kervel.
Hoogd. Gabeln-tragender Erdrauch.
Engclsch. Climbing Fumitory.
N ederd. B ijn aam . Tweede foort van Grijfeköm.'
B lo eit Jiiny en July. Q.
DIADELPHIA h exand ria, tw e eb r o ed er l ijken zesm ann ig en .
N a tu u rl. R a n g volgens linn. xxiv. Corydales Gehelmden.
Geslachts K enmerken. Calyx diphyllus, K e lk van twee Blaad jes. Corolla ringens,
fauce A-gona: kaakvormige,Bloemkrans met eene 4-hoekige o f kruisvormige K eel. Filamenta 2
membranacea, fingula antheris 3; tw eevliejige Helm draden, e lk van 3 H clm knopjesvoorzien.
Soorteliïke K enmerken. ( Volgens Willdenow.) Caule ramofo, fcandente; met
ten g e lu k ten , klimmenden Steng. Siliquis pblpngis, compresfis, difpermis, met langwerpige,
Diatte tweezadige Haauwen. Foliis inferioribus biternatis, rameis fimphciter ternatis,
cirrhofis; deonderfte Bladen dubbel drievoudig, d eT ak-B lad en enkel drievoudig, geklaaum erd.
D e Bovenlip van den Bloemkrans een weinig vergroot van boven gezien b ij a ; ter zijd e
b ijb . de onderlip c. E én Helmdraad met zijn e drie Hclmknopjes d. E en V rucht-
T a k je aan de P la n t e. E en Haauwtje afzon d erlijk f . Ik heb d it bevonden eerder gezwollen
dan p la t te z ijn , en ook met Sowersby daarin drie glimmende Zaden opgemerkt.
E én Z a a d afzon d erlijk g . D e Bloem pjes, die op kleine Blad jlelen ru sten ,
maken airen u it van 3 tot 9 Bloempjes. '■ 'Het dubbelen en k el drievoudige der B la d en ,
door Willdenow opgegeven, keept n iet beftendïgplaats. D e Blaad jes z ijn eirond,
ongedeeld,' bijn a p u n tig uitloopende. D e Klaauw ieren z ijn alleen aan de Bladen en
aan het einde der takken; z i j verdeden zich in a. 0/3- blaadjes o f ha ren, waarvan
fommige weder op g elijk e w ijze verdeeld z ijn . D e P la n t hoog één voet. ■
D e Steng is zeer g e ta k t, v erfp reid , d u n , d ikw ijls p a a rsa ch tig , klimmende door middel
van de klaauw iertjes op bijflaande kruiden en p ru ik en tot de hoogte van 3 voeten en
m eer■ dezelve is vierkant m et fcherpe hoeken, die doprfchijnende en met dunne haren
bezet z ijn . D e Bladen z ijn trverhoeks, g la d en geelachtig groen. D e Takken z ijn
mede overhoeks en komen voort u it de bkjels der B la d J i. D e A ren fa a n tegen over
de B la d en ; z ijn eenvoudig', en worden gedragen op lange B loem jlelen : aan den
voet van elke Bloem zie t men een eirond, p u n tig , h o l Sch utblad , hebbende de lengte
van het B lo em feeltje. D e nektar-drpgende fp oo r is k o r f, flom p en naauw lijks gebogen.
(FavrodO
G roeiplaatsen. Öp befchaduwde plaatfen; , , g ,
Bil' Nimwegen t . Aan fommige dijken in ’t Dep. U tr e ch t, vooral tnsfchen Amersfoort
en Koelhorst +. In het H a agfche B o s c h Buiten Groningen; omtrent O enkerk, O u d k erk ,
Heerenveen, M ild am , en Bergum in V riesla n d; bij Heemze in O verysfel; te Leuvemch b.j
H a rd erw ijk , op het L o o ; op den Rheenfchen Berg-, tusfchen Doorn en L e crfum , in het
Deparf U tre ch t, en volgens C ommelin in den Haarlemmer H o u t.-
SHuishoudelitk Gebruik. Wordt door Brugmans als fchadehjkopde weiden opgegeven
, doch Favrod heeft fchapen en geiten deze plant zonder nadeel zien opzoeken,
In.gelooft ze hierom niet fchadelijfc voor deze Dieren. Een verder nuttig gebruik is
hiervan nog niet bekend.