
D I P S A . C U S fylvestrw.
Cmeene Kaarde-Bol.
Hoogd. Wald-karten.
Engplsch. Wild Teafel.
Nederd. Bijnamen. Kaarde, Wilde Kaarde, Kaarden kruid, Kamrewasfer»
Bloeit in Hooimaand
• »« »«•%»»»»»»»»»«»*»*»»»»»»««AM»«!«
TETRANDRIA MONOGYNIA. VIERMANN'KGEN EEN WIJVIGEPt.
N atuu rL Rang volgens linn. xlviil Aggregata, Tropbloemigen.
Geslachts Kenmerken. Calyx communis p-olyphyllus; proprius fuperiis-: de alge*
meene Ke lk véelbladig; de bijzondere boven het Vruchtbeginsel. Receptaculum paleaeeum, fo p -
peltg Ontvangbed.
SoQRTELijKE K enmerken. Foliis- fesfilibus, ferratis; met vüstzitPendè^ gezaagde Bla-
den. Paleis reeds, regte Stoppels. _
Eene P la n t in haar geheel verkleind a f gekeeld b ij A. D e algenieene K e lk , welke het
bolronde Bloemhoofd omgeeft en befehut, b ij a. a . , welks kantige Bladen ongelijk
van lengte en mei fcherpe doomachtige Haakjes' bezet zijn . Een gedeelte van het
floppelig Ontvangbed b. De Stoppel-Blaadjes zijn langwerpig-eirond en eindigen
in eene lange, regteelsvormige punt', men zie één afzonderlijk b ij c. E lk Bloempje
van het Bloemhoofd wordt door zoodanig Stoppelblad omvat en befchermd. Een
Bloempje afzonderlijk d .; hebbende deszelfs eigen Kelk boven op het Vruchtbègiüfel:
zie e. D e Bloemkrans is vierfpletig. Een-Vruchtbeginfel afzonderlijk zonder Kelk
f. Het rijpe Z a a d , dat vierkant en geftreept i s , b ij g . — D e Steng en Stelen,
waarop de Bloemhoofden rusten, zijn fte rk gefleufd en'aan de kanten met doorntjes
voorzien. D e Bladen z ijn meer dan vastzittende: tegen over elkander en flaande,
z ijn z i j om deh Steng zamert gegroeid en vormen aldaar eene kom, waarin men
doorgaans water vindt-. D e Bladen hebben in het midden eene zware witte nerf,
welke van onder' mede van fcherpe doornen voorzien is. — D e regt mtjlekende Stop-
pels doen deze fo o r tte r jh n d onderkennen van de D. Fiillönum, ('Vollers Kaarde*
' B o l ) , welker Stoppels krom en hakerig zijn* L inneus- hield de luatfte voor eene
verfcheidenheid der eer f t e . doch beide ondergaan nimmer verandering. Ph. Miller,
die ze meer d an 40 jaren kweekte, heeft er nimmer eenige verandering in ontdekt.
Onze De Gorter, Houttuyn en Meese, hebben even min als L inneus.deze
twee foorten onderfcheiden. •— D e Plant hoog 5 en 6 voet.
Behalve het zeer onderfcheiden foortelijk Kenmerk, ontleend van de Stoppels van het
ontvangbed, zijn dezelve niet alleen zeer rbgt aan de p un t, maar ook paarsachtig,
langer dan de Bloemkranfen, lijnvormig, borjieliger, breeder aan den. voet » gewenk-
braauwd en zeer buigzaam ; terwijl die van de Dl Fullonum, groen, lancetvormig,
gekromd, een- weinig korter dan de Bibemkranfen, om den rand met Doorntjes bez
e t , vleefig en zeer J l i j f z ijn . Mem* zou nog-een ander onderfcheiden kenmerk kun*
nen nemen van den Steng zelve, welke zonder Doornen en volkomen glad is. (F avrod)
Groeiplaatsen. Aan kleiwegen, maar vooral'aan onze Dijken.
' Tusfchen Houten en Schalkwijk, in het Departement Utrecht ] ; aan den Lekkendijk en
de Uiterwaarden bij Vreeswijk aan den Maasdijk achter ’s Grayefandè in het Overmaafche
tusfchen KatenderechP en de Oude M a a s \ ', aan de Dijken in het Land van
Tholen f . — Ook. enkel te Velfen en om Utrecht.. — Op deze plaatfen heb ik deze- fo'ört
zelve waargenomen, en nimmer de D . Fullonum gevonden»
Op- de hierna volgende plaatfen , geven de G orter en Meese op , de D . Fullonum
te groejen, welke echter zeer waarfcbijnëlijk onze D.SijlVeJlr iszïïS. zijn , door hun niet
van de andere onderkend: als bij Haren buiten Groningen; aan de flads-wal te Franektr;
te Oosterwierum aan den rijweg naar Sneek , en bij de Bolswarder-Brug; aan de Harlinget
Trekvaart, en aan den flagdijk niet ver van Oosterbierum en elders. Te Zwol, Harderw
ijk , bij Zutphen, in de Betuwe, Kuilenburg, Leerdam, Naarden, M'uiderberg, Overfchie.
Hüi?hoü.delijk Gebruik. Van deze foort zijn de Bollen, om derzelver regte en
flappe Stoppels geheel onbruikbaar voor de Laken- en Deken-fabrieken; — Houttuyn
geeft op, dat de Plant een fmakelijk Moeskruid oplevert, ’£ geen zeker alleen van de
eerde uitfpruitzels zal moeten verdaan worden. De Bijenstekken Honing uit de Bloemen
(MaïtujschkaJj eu de Distel-Vin ken zijn fterk op hec Zaad gefield. (Houttuyn,«