
ANTIRR-HINUM Linaria, Peloria.
Wanfchapenheid van de Vlas-Leeuwenbek»
L a a r de V la s Leeuwenbek ook in ons vaderland wanfchepfels- voortbrengi welke hierom tri
deze F lo ra bekoorden op gegeven te worden* meenden-wij dezelve door afzonderlijke Afbeelding
. en B efch rijv in g te moeten doen kennen. E r is to t nog geene. P la n tfo o rt bekend* w ier
Bloemen zu lk eene geheele ontaarding ondergaan * vooral ten aanzien van den Blotfnk^ans ^
wanneer dezelve to t zu lk een volkomen gedrogt is overgegaan* als b ij F ig . e. is aangewfzem
*Zoodanig eene geheel wanfchapene P la n t werd in Zweden in d en ja re 1742 het eerjt gevond
en , o f waargenomen; en men flo n d in den beginne , in tw ijfel* o f , z i j eene ontaarding, van
den V la s Leeuwenbek * o f eene bastaard-foort u it twee Onderfcheide gejlachten ware. Zoo Jang
- men alleen P lanten ontdekte, waarvan de Bloemen allen even zeer en geheel wanfehapen waren
, en w el in de verst m ogelijke a fw ijk in g van de n a tu u rlijke Bloem en, v ie l d it m oejlijk
te beflisfen; maar de latere plantkundigen namen P lan ten w aar, aan welke n a tu u rlijke en
wanfchapene Bloemen beide werden gevonden* waardoor a lle -tw ijfe l moest ophouden, dat z i j
in waarheid een gedrogtelijk voor tb r eng f e l was van de genoemde fo o r t; te rw ijl dopr eenigen
P lan ten z ijn waargenomen, welker. Bloemen verfchillende trappen van Wanfchapenheid ondergaan
h a d d e n H e t is m ij g elu k t zu lk e P la n ten aantetreffen in den p la n trijken turn vat} deti
Heere J. A. C ollit z i b ij& tn . Haag, w elk e.u it eene echte P la n t, aldaar was voortge*
komen* en waarvan de afbeelding, genomen is. A a n deze P la n t ontdekte men niet. ééné
n a tu u rlijke Bloem. D e bovenjle • Bloemen van de A ren aan de onderfcheide. Stengen der
P la n t waren allen geheel wanfehapen , zoo als aan de a f geheelde te zien is , maar lager aan
den Steng waren de heel en h a lf wanfchapene zonder , eeniget} regel, door-elkanderen gep laatst.
. D e eer(le trap van wanfehapenheid vertoont zich b ij F ig a . D e K e lk ondergaat zoo. i n f eze*
a ls in de verdere ontaardingen geene- verandering, maar wordt een weinig meer u itgezet *
om d at de Bloemkrans zich van onderen buikachtig begint te verwijden 9 doch. welks, u itze ttin
g van achteren even boven het voetfluk een rug vormt* w aaruit drie fp o r en o f hoornen s
welke elsvormig z ijn , voortkomen en regt u itfeh ieten , doch eenigzins omgebogen z ijn * terw
ijl de ééne fp o o r aan de natuu rlijke Bloem nederwaarts g a a t. Deze, fporen moeten a lt
nektar-yaatjes befchouwd werden. — D e K e el van den Bloemkrans is nog-met een in. twee
gedeeld verhemelte gefloten-* maar-de flip p en beginnen zich boven aan in drie lapjes te ver-
* deden * en z ijn van onderen in twee gefpleten* en het onderfle van het verhemelte is ,.meer
bloot gekomen. B ij F ig . b. is deze driefporige Bloem geopend* blijkend\ reeds g-m annig
te z ijn , van welke Meeldraden 3 een weinig langer z ijn dan de twee anderen#
F ig . c .' (le lt eene verdere a fv ijk in g van de n atuu rlijke Bloem voor* hebbende niet-alleen, eene
\ vierde fp oo r verkregen* m aar ook beginnen de lapjes der boy enfie flip zich naar achteren tot
een boord omteflaan. B ij F ig . d. is de Bloem reeds bijn a geheel wanfehapen: de Bloemkrans
heeft eene regelmatige gedaante; is regtflandig; vormt een bu ik* met een langen hals
o f buis voorzien. Onder den b u ik ■ die op een rolrond voetfluk r u s t, z ijn v ijf nektardragende
fporen geplaatst * die een regelmatigtn Krans vormen• D e Lapjes■ aan den mond van de
buis z ijn nog ongelijkvorm ig, en met kreukels even omgeflagen; terw ijl b ij den la a tflen tra p
van ontaarding* te zien b ij e. deze L a p jes allen gelijkvorm ig en met een gedeelte van de
B u is v et omgeflagen z ijn . B i j de doorgefnedtne Bloem F ig . f . zie t men den omflag o f boord*
van binnen voorzien m et-5 gezwollene* zaamvereenigde, zachtharige* gele verhevenheden*
waarin het verhemelte van de n a tu u rlijke Bloem is overgegaan. D e Meeldraden hebben zich '
in de regtflandige buis to t op de h elft van den Bloemkrans kunnen verlengen, en de H elm -
knoppen fla a n door de naauwte van de buis tegen elkanderen gedrongen. E én M eeldraad
afzon d erlijk en vergroot g . V ruchtbeginfel en Stam per h . eene nog onrijpe Zaaddoos u eene
geheel rijp e en opengegane Zaaddoos k* H o rizon ta a l doorgefneden l. H et. Zü ad. m. H et
Z a a d is bijna overal onvruchtbaar bevonden, H et is echter-den Hoogleer aa r Hoffmann
te Gottingea g e lu k t, hiervan P lanten te doen voortkopten* doch welker Bloemen weder, allen
to t haren natuu rlijken fla a t waren teru g gekeerd, 9t geen ook door- L eers bevestigd wordt:
m gtans verzekert Willbbnow^ dat het Z a a d in een vetten grond gezaaid* weder wanfchapene
Bloemen voortbrengt. D e ze wanfehapenheid wordt, anders alk en door. a fzetfcls
voortgeteeld. H e t nieuwfle berighwegens deze ontaarding is medegedeeld door D. G. Kjëser.
in PÏrytographifche Blatter vort Hqffmann , A 0*^ 1803,
- Groeiplaatsen. St . J. van Geüns heeft dezelve- ia zijn Spicilegium het-eerst opgegeven, als hief
te lande voortkomende!, namelijk zulke, waaraan de 4 of 5'boveiifte Bloemen geheel wanfehapen , d$
overige natuurlijke waren, terwijl hij enkele aantrof, die maar ééne wanfehape. Bloem hadden, ■— De.,
door Hem opgegevene groeiplaatfen zijn , op een bouwland aan den Enk bij. Harderwijk en aan den weg
even buiten Naarden.— ln de gefchrevene aanteeUeningen van genoemden van G euns geeft hij op*
dat Joh. Gesnerüs in zijne Disfert. de Rar.unc bellidiflero et plantis degenerilus. Tiguri A ° . 1753. p. 16
meldt, eene gedroogde Plant, die in de Nederlanden gevopden was,.in een kruidboek gezien.te hebben*
Behalve de reeds boven gemelde plaats, waar ik de afgebeelde , en ajdaar uit zich zplve ontarde PJariD
heb waargenomen, is nog door mij een© gevonden met.eenigp Bloemen van drje fporen, zoo alshij; Fig. a.
is afgebeelde maar die verder natuurlijke Bloemen had; buiten den. Haag in de Pvüaefl % voöï. Zdf&dkJi
liggende, naar den kant van Lmduinen.