
. R A N U N C U L U S Flatnmula.
E g e l Ranonkel.
jjoogd. JJeisfender Ranunkel, Egelkraut, Sumpf Hahnefufs, Gichtkraut.
Engelsch. Lesfer Speaxwort.
N e derd. Bfnamen. Egelgras, kleine Egelkolen, ldeine Ranonkel.
Bloeit in Zomer-, Hooi- en Oogstmaand. 2j..
POLYANDRIA, POLYGYNIA. V b ELMANNIGEN, V e ELW IJYIGEN.
N a t. Rang» volgens L inn. xxvi. MuliifiliquK, Veelbaauwigen.
G e s l a c h t s K e n m e r k e n . Calyx 5 phyllus, Kelk van 5 Blaadjes. Petala 5, intra ungues
poro mellifero; 5 Bloembladen, elk 'binnen den Nagel met eene honigdragende Porie voorzien.
Semina nuda, naakte Zaden.
SooRTBLijKE K e n m e r k e n . Foliis ovato-lanceolatis, pètiolatis; met eirond-lancedvormige»
gejleelde Bladen. Caule déciinato, neder hellenden Steng.
He t geflachts Kenmerk ■ aan den N agel van het Bloemblad is JJechts klein, zie bij a , en
vormt in het midden van den Nagel een klein hol Beursje. Het Zaad bij b. De Bloem-
Jlelen zijn éènbloemig. Het on derfte van den Steng roodachtig en eenigzins nedsrhellende,
maar rigt zich fipoedig opwaarts. De Bladen onder dan den Steng onderscheiden zich
zeer van de genen die boven aan geplaatst z ijn : de eerjle hebben zeer lange Bladflelen ;
houden zich in eene fiijve rigting; maken bijna eenen regt en hoek mei den Bladfieel en
zijn tongvormig. De bovenwaards Jlaande Bladen zijn langwerpig-eirond; eindigen inden
Bladfieel» welke zeer klein i s , en hebben van achteren eene zware n e r f d i e in. êene fiche de
eindigt en waarmede zij den,Steng omvatten. De P la n t is zelden hooger dan één o f één
en een h a lf voet.
G r o e i p l a a t s e n . In vochtige Weiden en moerachtige Grónden.
Zeer algemeen in de lage gedeelten der Heiden, ook in de Duin-Valeijen van Wasfenaar,
Zandvoort en Vogelenzang bij Haarlem, en in vele lage Weiden, die gebrek aan afwatering hebben.
HuISHOUDELijK G e bruik. Van alle de Ranonkels wordt deze door Ha l l e r vcor de fcherpfte
gehouden. Hare fchadelgke eigenfohap, inzonderheid voor de Schapen, is hier te lande algemeen bekend:
dezen worden hiervan waterzuchtig of gallig, en vele fterven er van. Volgens B r u g mans zou
het Rundvee deze Plant zonder nadeel eten, doch anderen verklaren, dat geen Vee het aanraakt L inneus
zegt, dat het doör Paarden wordt gegeten; doch Ha l l e r verzekert dat het bij de Paarden een bederf in
de Lever verwekt. — Gedroogd zijnde onder hooi, verliest het aanmerkelijk van zijne fcherpte. In
Duitschland bedienen er zich de Bedelaars van, om bij hunne kinders blaren en zweren te verwekken,
ten einde de Lieden tot medelijden te bewegen. (G a t t e n h o p p en anderen). Gronden met deze
Plant fterk bezet, zijn inzonderheid te verbeteren, door aan dezelve eene goede afwatering te bezorgen.