
O N O N I S fpinofa.
Gedoomd Stalkmid.
Hoogt!. Stachliche Hauhechel.
Engelsch. Rest-harrow or Cammock.
Nederd. Bijnaam: Osfenbreker.
Bloeit Julij tot September. 2j.
DIADELPHIA DECANDRIA, TWEEBROEDERLIJKEN TIENMANNIGEN.
Natuurl. Rang volgens l in n . xxxii. Papilionacea, Vlinderbloemigen.
Geslachts Kenmerken. Calyx 5-partitus, laciniis linearibus; vijf-deelige K e lk , de
flipten lijnvormig. Vexillum ftriatum, het Vlagje gefireept. Legumen turgidum, lesfile;
de peul gezwollen, vastzittende. Filamenta connata absque fisfura, de Helmdradem zamenge-
sroeidy zonder gefplitst te z ijn „ nr ,
Soortelijke K enmerken. Floribus racemofis, folitanis; met Bloemen aan takken,
op zich zelven ftaandc. Foliis ternatis, folitariisque, drievoudige en op zich zelven Jlaande
Bladen. Ramis fpinofis, Takken met Doornen.
D e harige Kelk bij a. Het Vlagje b. de Vleugels c Kie ltje d. Meeldraden en
Stamper e. vergroot f . Het Peultje met den Ke lk nog niet volkomen rijp g. zonder
K e lk en geheel rijp h. zich openende en zijne twee zaden vertoonende i. één Zaa d
afzonderlijk k . — Het is lekend, hoe deze foorl door L inneus, de Gorter
en anderen gehouden werd voor eene verfcheidenheid van de O. arvenfis, L inn.
thans door A iton en Willdenow, O. hircina genoemd; gelijk ook S . J- van
Geuns dit in z ijn Spicilegium twijfelachtig f ie lt : men meende zelfs dat de Plant
jong zijnde, ongedoornd was, en opgroeijende, doornen verkreeg. Het is m ij echter
met anderen duidelijk gebleken, dat z i j jong zijnde reeds doornen heeft; en Ph.
Miller heeft ondervonden, dat bij de cultuur de béide foorten ook onveranderd blij-
ven. — D e Takken zijn zachtharig. D e Bloemen z ijn dikwijls als tweelingen
gepaard, en met kleine Bloemfieeltjes geplaatst in de okfels der doornen, die witachtig
zijn en doorgaans met de takken een regten hoek maken. D e Blaadjes z ijn lancet-
vormig, zaagtandig. D e Plant hoog I i voet. _ ,
D eze f io r t verfchilt nog van de O. arvenfis door de volgende kenteekenen: 1 . Door de
minder regte, roodachtige en altoos doornige Stengen: 2. Door de aan wederzijden
harige Bladen: 3. Door hare Bloemen, die tweemaal kleiner z ijn en doorgaans op
zich zelven ftaan: 4. Door hare z ijta k k en . (F avrod.)
Verfcheidenheid met witte Bloemen.
Groeiplaatsen. Langs dijken en op zandgronden. . , ■ I
In Vriesland aan de wegen zoo buiten Franeker als elders f . m fchrale weiden onder
Werkhoven in het Dep. Utrecht f . Aan de Le k bij Vianen \ . Aan den Waaldijk bij T ie lf .
Aan de kanten der Bouwlanden bij V elfen , en aan Duinwallen in de Breefaap f . Aan de
dijken in het Princenland f . — Verder buiten Naarden; op Duingronden onder Overveen;
buiten Leiden, aan den dijk van het Ga/gen-water, bij de Herberg de V in k , en het Haag-
fche-Schouw. — Nog zijn eenige Groeiplaatfen door de Gorter opgegeven, maar die
wij niet aanteekenen, om dat zij voor de beide hierboven genoemde foorten zonder
onderfcheid zijn aangewezen.
D e Verfcheidenheid omtrent Harderwijk, Doesburg, Monfier, stjravejande.
Huishoudelijk Gebruik. De uitfpruitfels oudtijds als moeskruid gegeten. De
Plant nog jong zijnde, wordt volgens L inneus door Runderen, Schapen en Geiten
-gebruikt, maar dit geldt zeker de ongedoornde alleen. — Een afkookfel wordt aan
Paarden gegeven, die eene verftopping in de piswegen hebben. Het is nadeelig op weilanden
(Brugmans) en een lastig onkruid in de Bouwakkers, om dat de taaije wortels
dezer Plant den ploeg tegenhouden: Beckman rekent ze onder de fchadelijkfte woekerplanten.