
G A L I U M Moliugo.
W it IValftroo.
Hoogd. Weisfes Labkraut,
Engelsch. Wild Madder, or great Bastard-Madder.
Nederd. Bijnaam Zachtbladig Walftroo.
Bloeit in Zomer- en Hooimaand 2 . Schoon zij algemeen zoodanig wordt
opgegeven , is zij echter in ons vaderland meest ©,
TETRANDRIA MONOGYN1A. VIERMANNIGEN EENWIJVIGEN,
Natuu rl. Rang volgens linn. xlvii. Ste lla ta , Stervormigen.
Geslachts K enmerken. Corolla i-petala, plana; Bloemkrans van één Bloemblad
vlak. oemina 2 fubrotunda, twee rondachtige Zaden.
Soortelijke Kenmerken. Foliis octonis, ovato-linearibus, ibbferratis, patentisfi-
mis, mueronatis; met achtvoudige, eirond-lijnvormige, bijkans gezaagde, zeer wijde, puntige
Bladen. — Caule flac'cido, flappen Steng. Ramis patentibus, wijde takken. * °
Eene Bloem afzonderlijk en vergroot a . vruchtbeginfel en Jiamper (vergroot) b. Het
Z a a d 1 D e Plan t heeft eene eige houding en gcftalte, die zich moeilijk laat be-
tchrspen, en z i j is door de opgegevene foortelijke kenmerken nog bezwaarlijk te
onderkennen van G. fylvaticum en linifolium: zoo is althans het bijkans gezaagde
B la d zeer twijfelachtig, ten minfle op onze Duhgronden, vanwaardeafgebeelde
genomen i s , doch het is eene algemeens opmerking, dat de gedaante der Bladen in deze
Joon veel v etfcbill: z i j z ijn meest, althans op de gemelde gronden, waar de Plant
bovenal eene eige houding hee ft, k o n , digt aan en-om den Steng gedrongen, ia als
t ware / l i j f aangebonden, zoo dat Z ij aan de puhten naar boven ombuigen • z i j
worden, gelijk in de meeste foorten van dit géflaeht, hoe hopger z i j geplaatst'zijn
minder in getal, zelfs tot 4- en 3 voddige. D e P lan t heeft fomtijds enkele Blad-
takken zonder Bloemen, zijnde zoodanige Blad-tak a f geheeld. — D e Bloemtakken
z i jn veelvuldig, en rijk en digt van Bloemen. D e Steng is vierkantig, en door
deszelfs flapheid kan de Plant zich niet regt ophouden, maar lig t tegen den grond
hebbende de lengte van 2 en 3 voeten, 6 *
V c d o o r de G o r t e r opgegevene verfcheidenheid van C. Baühinus, met fmallt
■ Bladen. (Moliugo montarta angustifolia^ is door Willdenow en anderen te
regt als geene verfcheidenheid aangemerkt.
D e duidelijke kenmerken, die deze foort onderfcheiden van de G. fylvaticum, beftaan
I dat de Steng van de laatftè vrijJlevig en reg t, rolrond en zonder eenige kanten
ss, teswijl de eerftt zwak en nederliggende en daarenboven volkomen vierkantig
ss, hebbende 4 duidelijk uitkomende kanten a. dat de Bladen van G. fylv. eene
groene kleur hebben, naar bet gele hellende, en een weinig ruw aan randen en n e r f
z i jn , daar die van de G. Moliugo helder groen en bijna glad zijn . Het is noode-
loos, hier de bijzondere kenteekenen aantewijzen, welke dé G. Moliugo, van de G.
linifolium onderfcheiden, om dat deze laatfle niet van Zelve in dit land groeit ó f
V a S S s R G0RTER’ ST’ J' van Geuns> ° f Mi] «immer gevonden 'zijn
Groeiplaatsen. Op hooge en drooge Zandgronden.
Op de Duinen onder Amftelland en Maasland f . — aan de dijkjes bij Haten in Groningen,
omtrent Zwolle, te Harderwijk aan den wal buiten de groote poort, om Niimeoen
Huishoudelijk Gebruik. De Wortel levert volgens Ha l l e r , Dambourney en
R euss eene roode, paarfche of brulnachtige kleur op, en J. Beckmann noemt dezelve met
de Galium verum, wit Walftroo, onder die Hamen op, welke ten aanzien der roode
verw, dé Meekrap zou kunnen vervangen , fchoon daarmede geheel niet geliffc ftaande *
doch Mattuschka merkt te regt aan, dat deze Wortel te klein en te dun is om tot
dit oogmerk veel te beteekenen, ’t geen althans het geval is op onze Zandgronden.