
B. De bloemkroon ongespoord. De zaaddoos aan den
top met drie poriën openberstend. — Kalfssnuiu
De bloemkroon trechter- o f klokvormig.
I, De bloemkroon trechtervormig. De zaden zeer
Weinig bedekt. — ITzerhard.
II. “ * — —1--------- klokvormig. Eene zaaddoos.
a. De bloemkroon groot, schuins 4-lobbig. —
Vingerhoedskruid,
l , — ,------------- zéér klein, 5-lobbig, regelmatig.
TT? Sli/kgroen.
XIV. T W E E M A G T I G E N .
i'. N a a k t z a d i g e n .
262. Zenegroen. De kelk is 5-spletig, bijna gelijk.
De bloemkroon buisvormig, mondVQrmig, de hovenlip
l?er klein en 2-tandig, de onderlip 3-lobbig, met de middelste
lob omgekeerd hartyormig en groot. De zaden als
met een net bedekt. DC.
658. voortkruipend Zenegroeti, met voortkruipende
wortelloten, DC.
De bladen zijn spatelvörmig. De bloemen, wier
kransen eene eindeliügsche aar vormen, zijn bijna
ongesteeld, blaauw, of somwijlen wit of vleesch-
■ kleurig; de bovenste schutblaadjes dikwijls blaauw.
Ik Veel in de weilanden, in de pannen en laagten der
■ duinen enz. G. Bij Nijmegen. B. Bij Baarn. Vr. Bij
BLeyden, Wassenaar enz. muidek. Bij ’ sGravenhage. Z.
^aarsbergen bg Doorn, ditbois! Bij Haarlem, Arnhem,
■ elp> lliieede, Driebergen enz., op zandachtige en
Schaduwrijke gronden, vH.
Gamander. De kelk buisvormig, zelden klok-
iVprnxjg, 5-spletig. De bloemkroon met eene korte buis
mjmdvormig, de bovenlip 2-deelig met op zijde gebogen
■ pen, de onderlip 3-lobbig, met de middelste lob de
gjotste. De meeldraden uitspringend tusschen de spleet
■ bovenlip, De zaden glad, PC.
■ 59' wilde-Salie Gamander , met hartvormige eenio-zins
zachtharige getande gesteelde bladen, de eenzijdige
bloemtrossen in de oksels geplaatst,amimW 1_n * ' de stenog reoet- standig kruidachtig. P.
Ee 2 De