
d De bloemen in de oksels geplaatst. De vrucht
eirond, korstachtig. De bladen kransvor-
mend. — Kransblad..
2. Tw ee he Irn ig e n.
Drijvende waterplantjes. — Kroos.
5. D r i e h e lm i g e n (bloemen met kafblaadjes.)
a. Het bloemkatje rolrond, digt. Het zaad gesteeld.
— Lischdodde.
b. Het bloemkatje rondachtig. De kelk 3-bladig.
Egels kop.
c. Het bloemkatje overeenliggend, van verschillenden
vorm. Een eenzaam kafblaadje. —
Rietgras.
voeg hier bij de uitgespreide AmarantTu
4. V i e r h e lm i g e n ,
A. Boomen of heesters.
a. Twee stempels. Een bloemkatje. — Elzenboom.
b. Drie stempels. Eene 3-snavelige zaaddoos. —
Buksboom.
B. Eenjarige of overblijvende planten.
a. De vrouwe lijke bloemkroon ongelijk-3-spletig.
Het stijltje lang. Een éénzadig nootje. —'<■
Strandeling.
b. De vrouwelijke kelk 2-bladig. Eén glinsterend
zaad. — Brandnetel.
c. De vrouweljke kelk 2-bladig. De zaden door
den droogen en uitgerekten kelk bedekt. —
Glaskruid.
5. V i j f h e lm igen.
a. Eene drooge scherpgeschubde steenvrucht. De
noot 2-hokkig. •— Stekelnoot.
b. De zaaddoos i-hokkig, kringberstend. Eén
zaad. — Amaranth.-
6. Z e s h e lmi g e n .
De bloemen aarvormend, door eene dubbelde
scheede bedekt. Het zijn drijvende planten. —
Caulinia.
7. Veel