bloemdragende takken ongedoornd, de bloemen
eenzaam in de oksels geplaatst, bijna trosvormend,
de bloemkroon en de peulen onbehaard. DG.
PI. Op vele plaatsen op heidevelden en hooge gronden.
g il, Duitsche Brem, met lancetvormige ruige bladen,
de doornen bladrijk, eenvoudig of zamengesteld,
de bloemdragende takken ongedoornd, de bloemtrossen
eindelingsch en naakt, het kieltje zacht-
harig, de peulen behaard. DC.
PA Op Muiderberg. G.
3só. D o o r n s t r u ik . De kelk is diep 2-deelig, met gekielde
lobben, aan den voet geschubd. Het kieltje der
bloemkroon 2-bladig. De meeldraden eenbroederig. I De
peul gezwollen, naauwlijks langer dan den kelk. De zaden
weinig in getal. DG.
812. Europeesche Doornstruik, met flaauwe toebuigende
kelktanden , de schutblaadjes eirond en wijd,
de takjes regtstandig. DG.
PI. Op Zuideras in het Graafschap Zutphen; op de heide
bij Mentenberg en Valkenhuizen buiten Arnhem; in
den Aardenhout bij Rualten en Boxbergen in Overijssel.
G. Bij Nijmegen. B. Bij ’ s Gravenhage. K . ' v e r m ! Bij
Leersum op den berg. d u e o is . Bij Arnhem enRheede. vH.
3o6. Stalkruid. De kelk is klokvormig , 5-spletig met
lijnvormige slippen. Het vlagje gestreept. De meeldraden
éénbroederig. De peul opgeblazen en ongesteeld.
De zaden weinig in getal. DC.
Acinm. In alle onze inlandsche soorten zijn de bloemen
bijkans ongesteeld, roodachtig of wit.
813. gedoomd Stalkruid, met eene ruige steng, de
bladen drievoudig, ovaal, de bovenste eenzaam,
gezaagd, bijkans onbehaard, de takken gedoomd,
de bloemen bijna paarsgewijze in de oksels geplaatst.
P.
PI. In overvloed aan de wegen buiten Franeker en elders
in Vriesland. M. (1). In schrale weiden onder Werkhoven
in het Sticht; aan de Lek bij Vianen; aan den
Waaldijk bij T ie l; op duingronden bij Velsen in de
Breesaap en bij Overveen; in het Princenland; bij Legden
;
('O.®* onzeker* groeiplaatsen van b b gorter zijn met opzet
oorbygezieu.