/p ol ■
/pt>2 .
f t ’o O
X//A.-P. 'V ' ,
A >4,/- / PïAfP)
/ , '2'ï*' '^r*%
( "6 4 i )
sooo. stekelharig Kransblad, met stekelharige steng;
ruwe takjes, aan den voet een weinig bebladerd,
de geledingen bladrijk, ,met rolronde elsvormige
bladen, de schutblaadjes langer de zaaddoos. P.
J?/. In de slooten bij Enkhuizen, en elders, G. Bij Fra-
neker en elders in Vriesland. M.
Aanm. Er groeijen voorzeker in ons land nog meerdere
soorten wan dit geslacht, welke mij echter voor als nog
niet bekend zijn.
2. Pwe e h e l mi gen.
3g3. K roos. De mannelijke bloem heeft een éênbladig
•bloemdek. De vrouwelijke even zoo; één stijltje; de
zaaddoos in het bloemdek, 1-2-hokkig, a-4-zadig. DC.
Het zjjjn drijvende waterplantjes.
1001. kruisbladig Kroos, met lancetvormige bladen,
in den bladsteel uitlopende, kruisvormig zamen-
gegroeid, de worteltjes eenzaam. P.
PI. Algemeen in staande wateren,
1002. eenden Kroos, met ovale, aan weerszijde vlakke
bladen, aan den voet zamengégroeid, de worteltjes
eenzaam. P.
PI. Algemeen in staande wateren.
1003. bultig Kroos, met ovale, van onderen blaasach-
tig-bolronde bladen, aan den voet samengegroeid,
de worteltjes eenzaam. P.
PI. In staande wateren, met het eenden Kroos, doch
minder algemeen. Bij Amsterdam. vH.
1004. veelwortelig Kroos, met ovale vlakke bladen,
aan den voel Zamengegroeid, de worteltjes bosvormend.
P.
PI. In staande wateren, met het eender^ Kroos, doch
minder algemeen. Bij Utrecht; in de Vecht enz. vH.
3. D r ie h e lm ig e n,
3g4. L isciibodde. De mannelijke bloem heeft’ een rolrond
bloemkatje; eenen flaauwen 3-bladigcu kelk; geene
S s 3 bloem