288 'S C O L O P Ä X RflsT,icoLA.'r H O . Ü T - S K E P . .
• De langte, in ’C geheel, over de Rüg gemeten, is dertien Duimen, die van den Bek reim
derdhalf Duim; van de Schenkels, als ook van den middelften Vinger der Voeten, anderhalf
Duim. Het Agtervingertje, omtient een half Duim,lang, beflaat tat verfeheide Leedjes en is
bekwaam om op den Grondneer te ftaan:, overeenkömftig~met'-het onderfcheidend ICenmerk
der Sneppen. De toegellagen Vlerken bereiken bykans het end van de Staart. De langte van
jeder Wiek is zeven Duimen en zy hebben ongevaar twee Voeten vlugts. De Kleur des Vogels
van boven is, op eene zeer aartige wyze, uit zwart, hoog ros en eenig graeuw gemarmerd: op
den Stuit heeft het rosfe zeer de overhand, zynde met eenig zwart geftreept; de Staart aan ’t aid
zwart, met een graeuwe tip. “Gedagte marmering duurt tot aan den Kop, die Vim boven‘een:
breeden zwarten Band heeft, van vooren en aan de Keel witachtig uit den graeuwen ziet, zo
wel als onder de Oogen. Ook loopen längs den Hals eenige zwarte Streepen overdwais. Tus-
fchen den Bek en de Oogen zyn zwarte Toompjes. Van onderen,aan Borst en Buik, is het ge-
heele Lyf uit den rosfen bleelt graeuwachtig met donkere Streepen; de Staart, geelachtig met
zwarte Vlakken, van onderen wit getipt. De Slagpennen zyn ros geel met driehoekige zwarte
Vlakken overlangs; de Staartpennen meest zwart, met rosachtige Streepen. Doch in deeze Kleu-
ren heefc een aanmerkelyk onderfcheid plaats,in byzondere Vogels van dit ras, trekkende in ibm-
migen het rosfe naar Kastanje-bruin, en ontbreekende hetzelve op de Stuit in eenigen, dat mislchien
een verfchil van Sexe zal zyn. Daar zyn ook witte Houtlneppen en StrooHeurige gevonden.
De Bek, wiens Bovenkaak een weinig over de Onderkaak heen ftrekt, is by den Kop Vleesch-
kleurig, aan ’t end zwart. De Pooten en Voeten zyn ook Vleeschkleurig, maar de Nagelen bruin;
de Oogkringen Saffraankleurig.
A A N T E K E N I N G E N .
’c Verfchil des naams duidt genoeg aan, waar in deeze van de andere Sneppen verfchillen. Z y
onthouden zig, naamelyk, niet in broekige Graslanden, dan om Wormen te zoeken, die mede
hunne Spyze zyn; maar in Bosfchagie enlaag Iioutgewas; gelyk aan den Duinkant boven Haarlem,
alwaar deeze is gevangen. By nagt vliegen zy, en worden veelal in den donker, of in de
fchemering, des avonds of ’s morgens, in de Netten verftrikt. In de Lugt houden zy den zelfden
koers, heen en weder, tot dat zy eindelyk nederkomen op den Grond. Het zyn Trekvogels,
die in deHerfst, gevoed en vet, hier overkomen, verhuizende wederom in ’t Voorjaar, Schools-
wyze. Hun Nest bouwen zy op de Aarde, van drooge Bladen en Vezels van Planten * met eenig
Mos gemengd, doorgaans aan den Stam of Wortei van een Boom, en leggen Eijeren, wat groo-
ter dan Duiven-Eijeren, die uit den rosfen grys zyn, met donkere Vlakken, gelyk het nevens-
gaande Ey aantoont. Van de lekkerheid van hun Vleesch is reeds gelproken. Men verwerpt de
Ingewanden, die in de Saus komen, als ook de Vuiligheid, onder de Liefhebbers, zo min als in’
de andere Sneppen.