294 " M O T A C I L L A . Regüüüs. QP U Ö H A A N T J E. |
naar de natuur gegeven, niet opmaaken. ■ de tagte van beiden I ongevaar drie en een
half of vier Duim, en dir ons Goudhaantje vertoont zig zelfs lyviger. Maar men moet weeten,
dar de Winterkoningjea doorgaans wel een peinig großer vaUen, gelyk derzelver tagte, van
omtrent vier tot vyf Duimen, door den Heer Gmelin is opgetekend: welk laatfte echter op de
uitlandfche of Amerikaanfe ziet, die tot de zelfde Soort behooren. Volgens den zo naauwkeu-
rigen Heer Brisson zou ons gewoone Europifche Winterkoningje, dat hy in ee» ander Gelingt
H een Kwaöier Duhps langer zyn. Dit M H betrekt hy tot de Meezen, waar
het inderdaad meer pou fchynen t’huis te hooren, dan by de Kwikftaarten, wegens de gedaantd
van den Bek, die veeldikker en korter is, dan in de anderen, hoewel dezelve in beiden Eis.
vormig genoemd wordt. Immers dezelve heeft, in ons Onderwerp, minder dan een halfDuim
langte, de ongevederde Schenkels drie Kwartier Duims. De Vingertjes der Pooten zyn vry
lang, haaleride hec middelfte en agterfte omtrent een halfDuim. Zy zyn allen gewapend met
kromme fcherpe Nagelen. De Wieken zyn twee Duimen lang en bedekken twee derden van de
Staart, die, anderhalf Duim langte heeft. Haare Vlugt is ruim vyf Duimen. Van boven is het
L y f Olyfkleurig of geelachtig groen, van onderen rosachtig grys: de Wieken zyn zwart gevlakt,
aan de Schouders met een dubbelen Witten Band of dwaisftreep, voor ’t overige wichtig over-
Jangs geftreept, met eenig geel; ata de Sbgpennetjes aan de buitenranden geelachtig. groen,
aan de binnenkanten wit zyn, fommigen tsn deele met zwartaehtig pluis gezoomd. De Staart,
vedertjes, Uvaalf in getal, uit den. gry/cn ErOih, hcbbe» de buitenkar.ten Olyfkleurig. De Bek
Is zwart, de Pooten zyn, zo wel als de Nagelen, geelachtig; de Oogkringen uit den bruipen rood,
A A N T E K E N I N G E ‘Nt---
Het gene dit Vogeltje allermeest onderfcheidt, is de geele Vlak op den Kop, die by ’t Man-
netje in ’t midden Oranjekleurig is, gelyk in ’t bovenfte van onze Afbeeldingen; by ’t Wyfje
alleenlyk geel, in beiden wederzyds met zwart.bepaald. Z y kunnen het Kuifje, dat uit zoda-
nige Pluimpjes beftaat, naar believen opzetten en nederlaaten , gelyk plaats heeft in meer andere
Vogelern Zy onthouden zig veelal in de toppen van hooge Boomen, mzonderheid van Eiken;
hoewel zy ook, even als de, Boomkruipertjes, dikwils längs de Stammen nederfluipen, tot het
zoeken van hun Aas, dat tat veelerley Infekten en Wormpjes beftaat, welke zy met zulk een
geweld daar uit fcheuren, dat menze deswegen ook wd Tyrannen no'emt. Dit, nogthans, heb-
ben zy met de Winterkoningjes gemeen, zo wel als het maaken hunner Nesten, die uit Mos
beftaan, hebhende de gedaante van een Kaatsbal, Op zyde met een Gat, van binnen met Wob
ligheid bekleed, van zes tot agt Eijertjes bevattende die naar Erwten gelykep. Zy m»aken een
niet onaangenaam geluid.