F A . L C O S u b b u t e o . B O O M V A L K , S T O O T V A L K
Tandje, terwederzydc van de Bovenkaab, zeer blykbaar. De Pooten zyn, een Duim lang,
ongevederd en de middelfte Vinger heefc de langte van oratrent anderhalven Duim. De toege-
I■ vierken ftrekken zig een wririg over de Staart uit, en uitgefpreid hebben zy omtrent
twee Voeten vlugts. De Kleur 1 van bovett zwartachtig bruin, zo op het L yf, ab over de
Wieken wier grootfte Slagtpennen aan de binnenzyde met ronde geele vlakken getekend zyn,
hebbende de Schäften gitzwart. Op den Kop heeft de zelfde Kleur plaats, maar aan de zyden
is dezelve wit, gelyk ook de Keel. Van onderen, aan den Bosrt en Buik, i de Vogel vuihnt,
met groote langwerpige bruine Vlakken, doch heeft deDyen en Stuitmet een geelachtig tos fyn
Dons gedekt. De Staartpennen zyn grysachtig bruin ; de zydelingfen inwaards met rosfe ban.
deerfelen overdwars uitgemonfterd. Hy heeft den Bek donker blaauw, met geel Wasch; de
Oogkringen ros geel; de Pooten en derzelver Vingeren bleek geel, de Nagelenzwart.
A A N T E K E N I N G E N .
Dus komt deeze B o o m v a i x zeer naa overeen met debepaaling van den Ridder L i n m u s ( • ) ,
zo wel ab met de befchry ving van den Heer B r i s s o n , die aanmerkt, dat hy in de Bcxrmen nestelt
en in de Herfit overkomt met het-klein Gevogelte. Hy b zo heet op Leeunk en , |
men hem, volgens R a y , wel Leeurikken-Havik zou mögen tytelen. Opk merkt deeze Autheuc
aan dat de Leeurikken ’er zo bang voor zyn, dat zy hem ziende fomtyds wel in de Kleederen
der Menfchen kruipen, of in een open Wagen, waarmede men door | Land rydt, zig verfchm-
len Men maakt ’er derhalve in Duitschland dikwib gebruik van tot den Vogeljagt te Paarde,
die hier te Lande weinig plaats heeft. Zyn ongemeene vlugheid maakt, dat hy wel een Kraay
dürft aanranden in de Lugt; doch meest onthoudt hy zieh in de Bosfchen.
n F a lco CerÄ N t a « . M . D o r f . f u K . . N o o k l a M , A b d o m k e ^ lH o « c u l i . ob lonp. m . X II. Gon. % . 4 -