tgü L Ä R Ü iS CiNMsiEtrs. D e G r o ö o t e Z E E -M E E U W .
b e s c h r y v i n g ,
Dit is de groorfte, buiten twyfel', van onze Zee-Meeuwen. Hy overtreft in groottedfe
Eendvogele« en in zwaarlyvigheid zeifs de-Berg-Eenden tratst befchrecven. De tagte van de
punt des Beks tot aan het end der1 Staart-, is-'ongevaar twee Voet-en, die van den Bek drie Dui-
men en van de Staart omtrent een halven Voet De Wieken zyn anderhalven Voet lang en
firekken zig, famengevouwen, vry veei over den Staart uit. Uitgefpannen hebben zy by de
vier Voeten vlugts. De Rüg en Wieken zyn over ’t geheel blaauwachtig helder Aschgraauw ,
maar de rand der \Vieken,is SneeuWwit. Z y hebben de .vier buitenfte Slagpennen naar de enden
zwartachtig, doch wit getipt; de Staartpennen geheel'Wit, zo wet als de Pluimagie van den
Buik en Borst, Hals en Kop. De Bek heeft de Bovenkaak by de Neusgaten zwartachtig,
verder geel en aan de haakige punt ongekleurd; de Onderkaak korter, byna regt - uit geftrekt
en ipits, geel van Kleur, doch aan de hoekige Kiel, van onderen , rood. De Pooten zyn
Vleeschkleurig, met den middelften Vinger twee Duimcn ta g en den zeer‘kört agter-Vin-
gertje, dat, zo wel als de ovcrigen, zwart is. genageld.
A — A - "N T E K E N I ~N G E N .
Weinig verfchil heeft tusfchen de Mametjes en Wyfjes van deeze Z e e -M e euw en plaats;
gelyk uit onze Voorwerpcnblykt, waar van het Wyfje tot de Afbeelding is iiitgekoozengmec
het Ey, dat uit den groenen ziet, en zwartachtige Vlakken heeft, daar by geVöegd. In het
Mannetje zyn de Slagpennen wat fterker wit getipt. Voor ’t overige kan men grootelyks het
onderfcheid befpeuren, dat tusfchen deeze Zee-Meeuwen en de Intadfe of Zoet-Water Meeu-
wen, waar van het Mannetje en Wyfje voorheen in Plaat is uitgegeven (*), plaats heeft, die men,
waarfchynlyk eigener dan deeze, Kok-Meeuwen noemt; alzo zy in Engeland vobr de Keuken
worden opgevoed en gebruikt. Iets dergelyks is ons van deeze Zee-Meeuwen niet bekend;
maar wel, datzy overvloedig, op ’t Eyerland aan Texel, nestelen en broeden, en diit htitine
Eyeren aldaar in menigte opgezogt worden, zynde niet alleen goed tot fpyze, maar ook by
fommigen een lekkere verfnapering.
(*) Zie hier voor Plaat. 8 0 , 8 1 , bladz. 153— 156.