P R O C E L L A R I A
P E L A G I C A .
S T O R M Z WA L U W,
P E T R E L L,
G E W O O N E
O N W E E R S VOGE L .
Indien wy een befchryving der Z e e - V o g e l e n uitgaven, zou zekerlyk deeze, die gezegd
wordt in de Noordzee te vioonen: (^) ,'. daàr önder niet de minfte plaacs bekleeden. Ondertus-
fchen is die in zo verre waar, dat menze zelden aan Land ziet, veel minder binnenslands, ge*
lyk die ons Voorwerp, dac alhier aan den Hoogen Dyk, naar de kane van Sloterdyk, is gevangen.
In ’c algemeen houden zy zig in den Oceaan op en neseelen veelal in de Klippen, waarvan zy
den naam P e t r e l l zouden kunnen bekomen hebben; hoewel anderen dien van het oog-
fchynlyk loopen op her Water, daar zy by wylen als in de Baaren duikelen,, afleiden, hen
dus met iömmigen noemende Sine Pieters Vogel. Het Noordfche Zeevolk heet hem St. Peter,
en hiervan hebben eenigen den naam Petrell afgeleid, zegt Linnæus (f). By deezen naam
zynze. vry algemeen bekend, hoewel ons Zeevolk ze veelal Ro tje s noemt, dewyl zy, door
haare zwartheid en ilibberen of fluipen door de Baaren, zig als Rotten voordoen. Tegen
’t aankomen van eert .Storm vertoont zig dikwils één of mëer van deeze Vogeltjes naby de
Schepen, waarfchynlyk om verichuiling te zoeken; want zy komen ’er, by die gelegenheid,
wel eens invliegen, zo men verhaalt (§). Om deéze reden, en dewyl menze zelden anders in
Zee verneemt, noemt,menze S to rm zw a luw , in.’t Fransch Oifeau de Tempête, in ’t Engelsch
Stormfinch, en dewyl zy den Storm, gelykerwys by ons op het Ye, hier voor de Stad, de
Mecuwen, fchynën te voorfpellen, Stormy Petrell, als ook, dewyl ’er nog andere en grootere
zyn, de Heine of gewoone O nweersvogel, ' . . • ' , V /
' De Latynfche naam Procellaria, om die zelfde reden thans in gebruik, beduidt een Geflagt
van Vogèlén,' welks Kenmerken zyn: „ Een ohgetande B e k , o[5.zyde. platachtig: de Kaak-
beenderen even lang, de Bovenkaak aan de punt haakswyze. krom; de Onderkaak famen-
gedrukt geutswyze gepunt (**): Neuscaten uit rolroride Buisjes' beftaande, die ftomp zyn,
leggende op het grondftuk van den Bek: de V o e ten gepalmd, als Vliespooten, doch van ag-
...................................... . . , t e r e n
(• ) P. B o d d a e r t , Kort Begrip. Linnæüs hadt gezegd; Habitat in aho Oceano. Syft. Nat. XD. Brisson, wel is waar, zegt *er v an, habitat in Mari Septtn•
trionali: doch ’t is zek e r, dat de Stormzwaluw zo wel voorkomt in de Spaanfche en Aclantifche Z e e, als in de. Noorder Oceaan.
Stockhohnjt Verband. 174 5 . p. 95. al waar dit Vogeltje door den Ridder befchreeven wordt,'‘ondef. den naam van Ungewitter* yogel.
fR) W a tso n Dierlyki ^ i r iW , vertaald door C. Noseman bladz. 265. - ,
Op dergelyke wyze heb ik het veitaald in myne Natuurlyke Historie, alwaar ik echter de Eaaken, om dat z y met volltrekt tvengroot z yn, effen
eenoemd heb, dat ook waar is , en mede tot vertaaling van VLatynsch woord aquaiis kan ftrekken. D e Heer Bodda ert ipreekt van bovenfte en on-
derfte Kaakbeenderen, daar die maar enkeld zyn. D e Heer Brisson geeft een ongetanden byna rolronden Bek aan dit Gellagt, met de Onderkaak ftomp o f
als gchot: ’ t welk ookdoorgaar. Linnæ u>hadt bevoorens aangemerkt, dat deeze V o g e l, wegens den dünnen-famengedrukten B ek , tot de Moslchea
fcehoorde, en wegens de uitpuilende Neusgaten overeenkwam met de Zwaluwen. Faun. Suce. Ed. I. & II.
Qqq