¿oö ® o R V Cf S Co»,« ix. B ' Ö N T E - E R A E Y.
het Lyf, zo aan den Buik en Zyden, als op de Rüg, geheel Aschgraauw, een weinig uit den
blaauwen ziende. Het zwarte, zo wel van den Kop en Hals als van de Vlerken, glinftert met een
groenachtig paarfehen weerfchyn; doch van anderen zyn de Wieken graauwachtig flets. Z y heb-
bcn.uitgefpreid, by de drie Voeten vlugts, en bereiken, famengevouwen oftoegeflagen zynde, by-
J f het end van de Stuart.- De Oogkringen zyn bruinachcig bleek -rood (*> "
A A N T E E E N I N G E N .
De Heer BitissoN zcgt, dat de Boptekraeijen by Zömer op de hooglte Gcbergten woonen en nes-
telen, doch ’s Winters in de Vlakten nederdaalen. Des Winters roeften er, by nagt, ontelbaare op
onze Koornfchuuren, zegt K le in , die dikwils geftoord worden doorde Kat-Uilen en alsdan een
vreeslyk geraas maaken. In onze Provincien vindt menze ook wel by Zomer en zy bouwen alsdan
fomtyds hunne Nesten hier en daar in ’t Geboomte, welken men, zo wel als die der Aalcfteren,
ftoort en vernielt, wegens de fcbade', welke zy aan de Zaailanden toebrengen, inzonderheid door
de Erwten uit te plukken. Men vangtze zeer aartig, door middel van een Peperhuisje van Papier,
in de Aarde gefFoken en met Lym beftreeken: doch Linnteus merkt op , dat men dus het
voordeel mist, ’c welk zy aan de Weiden en Akkers toebrengen, door het verilinden van de Wor-
men, die de Grasworteis vreeten en van de Poppen der Rupfen die in de Grond veranderd zyn,
of ook van de Rupfen zelf; alle welke zaaken, als ook Slakken en zelß Kikvorfchen, insgelyks hun
Aas uitmaaken. R a y had, in Engeland de Maag, van de genen die hy open fiieed, met Tarw,
Gerst en andere Graankorrels gevuld bevonden.
(*) Üculorum lridts funt Cmerto-AveV.ar.tay zegt d e Heer Brisson.