ao8 A N *A S E j V t b s o p u j ' , K O L ö' A N S ,
des diteen Wyfje moet geweest zyn.' Hetzelve, immers, heefc alleenlyk den Kop van vooren
wit, zo wel als de Haakige punt van den Bek, die Kegelachtiger is en rooder even als de Poo-
ten, die byriaKoraalroodZynöfBloedkleurig; weshalve hy ook, in ’t byzonder, den bynaam van
Erytbropus, datis Roodpoot, voert; maar de Klaauwen zyn zwart. De Staart- en Slagpennen
zyn, even als in de voorige, zwartachrig, met wit ofbleekgraauw gezoomd.
A A N T E K E N I N G E N .
t)at deeze Kolgans, zo wel als de Rietgans, tot: onze Wilde Ganzen behooft, is zeker. -Zy
worden onder dezelven gevangen, en men maakt ’er op gelyke manier gebruik van tot eene Spyze,
die in de Voorwinter hier niet ongemeen en niet te verachten is, wanneer de Gans wel word toebe-
reid. Het Vleesch heeft echter dien lekkeren Smaak niet, van dat der Rotganzen; ’t welk waar-
fchynlyk daar uit ontftaat, dat die op Visch en de gewoone W ild e Ganzen meest op Gras en
Koorn aazen, rechtende in de Zaaylanden veel verwoefting aan. Het zyn zeer waakzaame Vogels,
die zig niet ligt onder ’t lchot laaten brengen, maar door verrafling moeten gevangen worden en
door bedrog. Zy vliegen by fchoolen zeer hoog in de Lugt en maaken zig kenbaar door hun Ge-
fdirey, dat men fomtyds zelfs in de donkere avond hoort. De Ganzenvangers, hunne Slagnetten
toegefteldhebbende, hbuden, by dezelven, tammeLoltganzen, die ditGefchrey beantwoorden;
waarop dan de Wilden ter dier plaatze nederftryken (*). Z y zyn mooglyk wel het algemeenfte
over den geheelen Aarbodem veripreid, van alle Vogelen. Zo ver men in ’t Noorden en zo ver
men naar den Zuidpool gekomen is, worden zy aan alle Küsten en Eilanden, in Golven en Baaijen,
by menigten gevonden, doch merkelyk verfchillende in Kleur. Het vliegen der Ganzen by fchoolen,
in eene driehoekige figuur; met een Voorvlieger op de punt, wordt hier te lande meest by
avond aan derzelver gekwakel, en in de' vöörnagt ook, by heldere Maanefchyn, op het Oog verno-
men (f).
| ( • ) Omftreeks Campen in Overysfel komen z y , zo my van een goed Vriend gemeld wordt, tegen den Winter by geheele Troepen, op de eenzaame, zo
bjnnen- als buitenlanden, Graazen, en worden aldaar door middel van Strikken en Schietgeweer in menigte gevangen; ja fomtyds ook wel in devlugtgelchooten.
£> deeze ongemeen wakke Winter, 178», 1790, krielde het Land aan d eE em , beneden Amersfoort, van W ilde Ganzen; zo my een ander heeft verhaald.
( | ) Men vindt, in de Natuurlyke Hiftorie van den Gant door den Heer d e B uffon , zo als dezelve vertaald voorkomt in de Nitune Algem. VtderlLeiter • Oe-
ftningen van 1789, Mengelw. p. 5 2 1 , verhaald, hoe Plinius opgemerkt heeft, dat de Ganzen niet by nagt maar bydag vliegen. Dit_ nogthans is in het aan-
gehaä de Hoofdftuk van dien Autheur (Libr. X . Cap. 23.) niet te vinden. Hy zegt alleenlyk, na gemeld te hebben, dat de verhuizing der Oijevaaren alcoos
by nagt gefchiedt, „ op gelyke manier verreizen ook de Ganzen en Zwaanen, maar derzelver Vlugt is zigtbaar” . Ook wordt zulks genoegzaam in ’i vervolg
van dat Vertoog wederfproken, en is te bekend om ’e r op ftil te ftaan. O f het oogmerk in deezen geweest z y , dieti ouden Autheur, op wiens rekening dik-
wils.zaaken, die niet wel-onderzogt zyn* tenonrechte voor Verdigtzels gefteld worden, zo H ask.lqpist (.Reife nach Pa'teftina, X IV . BrieQ aanmerkt, hier
nede ook te bezwalken, laat ik onbeflist.
I