2g2 L A R ü S Canus. K L f i l N E Z E E - M E E U f .
vyf Duimen. De geftalte van den Bek is Tandeloos, regt, Mesvormig of op zyde plat, boven
gerugd, onder final, en aan de punt een weinig Haakswyze omgeboogen; gelyk de Geflagts
Kenmerken der Meeuwen opgegeven zyn (*); maar die knobbeligheid agter de Punt, zoblyk-
baar in de Groote Zee-Meeuw, heeft weinig plaats in deeze. Ook zyn de Neusgaten wel Streeps-
wyze, doch niet zo zeer in ’c midden van den Bek geplaatst, en nagcnoegeven breed: zo dat hier
omtrent eenig verfchil is onder de Meeuwen (f). De dyen zyn meestendeels met Vederen bedekt
en de Schenkels omtrent anderhalf Duim lang. De Wieken ilaan derdhalf Voet uit en bedek-
ken, toegellagen zynde, t’eenemaal de Staart, die geheel Sneeuwwit is, met haare zwarte pun-
ten. De Slagpennen, immers, zyn allen meer of min zwart getipt, inzonderheid de binnenftej
de vier buitenften alleenlyk inwaards zwart gezoomd,maar de allerbuitenfte en langfte uitwaards
zeer blykbaar zwart gebaard, over de geheele langte. De overige Slagpennen zyn donker Asch-
graauw, met zwarte tippen, de vyfde en zesde met een wit Vlakje aan *t end. De Dekveders
der Wieken en die van de Rüg des Vogels, zyn helder blaauwachtig Aschgraauw, even als in
de groote Zee-Meeuw. Voor ’t overige is dePluimagie van deezen kleinen, even als van den
grooten, aan den ICop, Hals, Borst en Buik, geheel wit, doch van onderen iets naar ’t geele
trekkende. De Bek is röodachtig geel, en aan den tip bruin: de Oogen zyn zwart met helder
roode Kringen; de Pooten geheel Oranjekleur met kromme zwarte Nagelen (§), en een zeer
klein agter-Vingertje, zynde de Voorvoeten drie vingerig en gewebt, even als in alle Meeuwen.
A A N T E K E N I N G E N,
Deeze Vogels onthouden zig aan onze Stranden, alwaar zy in de Duinen neftelen en broe-
den, maakende, wanneer zy Jongen hebben, een vreezelyk Gefchreeuw. Meeftendeels aazen'
zy op de Ondiepten, naar den kant van Texel en de andere Eilanden, wordende, wanneer een
Storm uit den Zuidwesten in Zee ontftaat, door den Wind al verder en verder binnenwaards’
gedreeven; waar door menze dan in menigte, hier voor de Stad en elders in het Y , ziet zwee-
ven over ’t Water, nu en dan daar op nederduikende tot hunnen Vischvangst. Dus fchynen
zy eenigermaate den Stormwind te voorfpellen, door hun gefchrey. Z y zwemmen niet, dom-
pelende zig fiegts ten dien einde in het Water en begeeven zig dan op ’t Land, om den gevangen
Visch op te vreeten. De hier afgebeelde is aldaar gefchooten.
( * ) . edentulura, rcftum Cultratura , apice fubadunco. Mandibula inferior infra apicem gibba. Nares Lineares« antice latiores. in medio
Rolln f it» , Sjft. Nat. XII. ut fupra.
( f ) Plurim» in inferiori Mandibula quafi articolum vel eminentiam, lineä reflä interruptä, habent; qnsdam Mandibulas utrasaue reftas , ,& c . K le in
Ord. Arnum, p. 136. * *• ’
ß ) Roßrm flam n , Ptdcs fuhn, zpgt L m a v t van deeze Soorc, dat weinig verfchilt,