A ; N A S
b r e n t a .
B R A N D G A N S.
D e V<setai Î jn , gelyt * Vleryoaige Diaen, . . . zo »tek Verfchektaiheden ondeitaij,
dat men dikwils in twyfel ftaat omtrent de bepaaling der Soorten, Dit blykt in het Gedagt
der Hpenderen en heeft nog meer plaats onder het Wild Gevogelte, ten minften onder de Een-
den en. Ganzen. In de befchryving van den Rotgans hebik dit reeds opgemerkt, en hier uit
^ z eM yk.d e verwarring, welke by Linnæus fomtyds plaats heeft, in de'aanhaaling van,
fommige Autheuren. Ik merkte äldaar aan, dat zyn Ed. de Bernicla en Brenta onder een zelfde
Soort begreepen hadt, doch thans is my uit den naderhand bekomen Vogel, waar van wy hier
de Afbeelding geeven, gebleeken, dat dczelve weezentlyk verfchilien.
Men noemt deezen Vogel, hier te Lande, volgens het bericht van den Vogelkooper, Bran d,
g a n s ; wellce naam ’er uit de geelachtige en als verzengde Kleur van den Voorkop, aan fchynt
gegeven te zyn. 1k geef hem, derhalve, den Soortnáam van Brenta, fchoon de Heer Brisson
den Rotgans onder dien naam had voorgefteld. Deeze Brandgans komt naby aan zyne Bernicla,
waar van hy een grooten opgeeft en een kleinen, welke laatfte van zyn Ed. door een ros o f
Goudgeel Vóorhoofd onderfcheiden wordt. Dit past zeer wel op den onzen, en fchoon dezelve
met kleiner is dan zyne groote Bernicla, komt niettemin de befchiyving zo wel overeen, dat ik
niet fchroom, hem daartoe te betrekken.
Ddd