s66r C H A R A D R IU S Hi a t i c i t l a . P I E P E R T , Z E E - L E E U R I K .
delfte 'Vingerdrie Kwartier Duims. Hy heefc maar drie en geen agter-Vinger, gelyk de Ple-
vieren eigen is. Derzelver Kleur is rood, zo wel als die van den Bek, hoewel deeze aan ’t end
zwart is en een weiqig omgekromd.. De Wieken, die vyf Duimen lang zyn, bedekken bykans
de geheele Staart Z y zyn uit den bruinen graauw of Olyfkleurig, zo wel als het L y f en de
Kop, die niettemin van boven gedekt is met een zwart Kalot¡e, waar, digt aan den Bek, een
witte Streep’ door heen loopt. Om den Hals heeft hy als een witten Halsband, van onderen
zwart, zig vereenigende met de zwarte Pluimagie van de Borst. De Buik is t’eenemaal wit. De
Slagpennen zyn graauwachtig bruin, met wit gemengeld en fommigen wit getipt. Van de twaalf
Staartveders' zyn de middelften in ’t gehecl graeuw, maar de anderen, wederzyds, met witte
tippen; de buitenften geheel wit, doch aan den onderkant zwartachtig bruin. De Oogkringen
hebben zy Ilazelnooten-kleur, de Nagels der Pooten zwart
A A N T É K E N I N G E N .
Aangaande de levensmanier van deezen Vogel is ons weinig bekend, dan dat hy zig onthoudt
op de Zee-Stranden, en, waar Klippen zyn, in derzelver Spleeten o f Kloven nestelt. Misfchien
doet hy zulks ook wel hier en daar in de Steenen, die tot Zeeweering worden gelegd. Men
zou, hier op,de benaaming kunnen toepasfen; maar ’£ is denkelyker, dat dezelve van het gaapen
des Beks, terwyl hy zyn piepend Geluid maakt, af teleiden zy. Wanthy moet dit, wanneer hy
daar van den naam heeft, dikwils doen, gelykerwys-de Tiet-Leeurikken. Zyne Eijeren zyn
groenachtig met bruin gevlakt, doch aan het Rompe end t’eenemaal bruin,