356 A N A S C ly pea ta .' S L O B B E, S C H I L D - E E N D:
A A N T E K E N I N G E N .
Hoe zeer ook C h a r le to n tie fchoonheid opvyzelt van deezen Vogel, kan ik. doch niet zien ¡
dat dezelve den Berg-Eend, waarvan het Mart en.Wyf beyoofens in Plaat is uitgegeven,, aan-
merkelyk overrreffe. Hy merkt aan, dat de Vogelkoopers te Londen ’er, om de uitmuntende
Kleuren, den naam van Zee-Faifant aan geeven, en zegt, dat dezelve niet zeer gemeen is aan
de Stranden van Groot-Brittannie, doch aldaar, inzonderheid in harde Winters, fomtyds gevan-
gen werdt, naar men verhaalde. Zyne beichryving verlchilt een weinig ten opzigt van de Kleur,
zo ook die van B risson, volgens wien het Wyf den Bek roodachtig heeft, met zwart gevlakt,
en deeze zegt, dat de Slobben zig onthouden in de Meiren of Moerasfen. Het lchynt dat zy
in’t Noorden menigvuldiger voorkomen. Linnæus, die de Eend op Gothland befchreef, geeft
aan de Woord een zwartblaauw glanzigen Kop en tdt ze onder de Zee-Vogelen. Op Ysland
zou dérgelyke onder den naam van Havellda bekend zyn. De onze is over het Y in de Wa-
terlandfe Rietplasfen gefchooten en komt zeldzaam voor onder de Wilde Eenden. Ook is’t op-
merkelyk, daf'hÿ, als een Mensch hem nadert, een blaazend Geluid maakt, gelykerwys de
Karten; onder de Vogelen iets vreemds.