ANAS Boschas. WILDE EEND, SPIEGEL - EEND, RING- EEND. 217
op den Kop, längs den Hals en over de Rüg, bruingraauw met de kanten der Vederen rosach-
tig; van onderen bleekvaal met bruine Vlakjes, uitgenomen aan de Keel. Haar ontbreekt nog.
thans de Spiegel op de Wieken niet en de Stuit is op dergelyke manier als in de Woord, ge.
dekt, doch mist die zwartglanzige Kleur. De Bek heeft de Bovenkaak roodachtig met zwart
gevlakt, de onderite geheel uit den rooden: de Pooten gelyk de andere.
. A A N - T E K E N I N G E N .
Daar is, in ’t algemeen, wel een aanmerkelyk verfchil in het Coloriet der Wilden, doch op
ver naa zo veel niet als in dat der Tamme Eendvogelen, en men kanze van dezelven, inzon-
derheid wat de Woorden aangaat, genoegzaam onderfcheiden. Echter paaren zy, zo men in
Vrankryk opgemerkt heeft, wel met dezclvai en brengen dan halfllagtigen voort. Aldaar ver-
toonen zy zig niet voor de Maand Oftober, zelfi in de Noordelyke deelen, maar byons körnen
zy vroeger, te weeten in Augustus o f September, naar ’t Saizoen. Het zyn Trekvogels,
die in de-Noordelyke en Oostelyke deelen van Europa waarfchynlyfc hunne Broedplaats hebben,
brengende aldaar het Voorjaar, en een gedeelte van den Zomer, door. K le in verhaalt, dac zy
in het Pruisfifche en daaromftreeks den gantfchen W'intcr zwerven (*). LinniEüs getuigt, dac
zy op de Meiren en Rivieren van Sweeden zeer menigvuldig zyn. Van Lapland is dit 00k,
uit de Berichten van S c h w e n k fe ld , zeker. Z y zyn ’er, volgens anderen, in ongelooflyke me-
nigte. Men vindc die zeifde Soort van Eendvogels 00k in Groenland en Spitsbergen, ja zel&
aan de PIudfons-Baay en in Noord-Amerika. De Zomer js in de Noordelyke Landen wel
kort, maar broedt, door zyne uitncqnende Wärmte, een menigte Infekten uit (f) en verfchafc
dus rykelyk de Kost aan deeze Vogelen. In Augjjstus of September, wanneer de Koude aldaar
begint, verlaaten zy reeds dien oord, en komen by groote Schoolen, even als de Ganzen,
naar onze Nederlanden en Engeland overvliegen, alwaar zy by menigten in de Vogelkooi-
jen gevangen worden. De Natuur fchynt deeze Vogels, even als de Häringen, dit te hebben
ingegeven, dat z y , om zelf de Kost voor zig te zoeken, aan het Menfchelyk Geilagt Spyze
verfchaffen moesten. De overblyvende ftryken allengs verder, door Vrankryk heen, tot in de
Zuidelvke deelen van Europa, alwaar zy overwinteren kunnen, en keeren waarfchynlyk in |g
vroege Voorjaar, over Duitschland, terug naar.de Noordelyke Landen, daar zy, als gezegdis,
broeden en voortteelen. Iiet kan 00k wel zyn, dat eenigen van de Kust van Noorwegen, alwaar
(•) Tota hyeme apud nos vagatur. Hiß. Av. Proär. p. 13 t.
f l ) Dit hebben de Franfche Akadetnhten te Tomea in Lapland ondervonden, ainraar ZJ zig in de Zomer naaoTtlyks voor de Moggen willen te-hergtn,
en de Rendieren zelfd weiden door die Infekten fchrikkelyk geplaagd.
I i i