L A R U S
C A N U S.
KLEINE ZEE-MEEUW.
I n de verwarring, die !er ten opzigt van de Zee-Meeuwen, als voorgemeld is, plaats heeft, en
welke misfchien uir eene vermengde Paaring ontftaat, kunnen wy, tfiettemin, deezen tot de
Soort, welke.de Ridder Limleu s Larus canus getyteld heeft, betrekken (*). Want de Heer
Brisson heeft dezelve t’huis gebragt tot zyne Gavia cinerea, wier befchryving taamelyk met.
deezen onzen Vogel ftrookt, en tot welke hy ook den Larus roftro nigra van K le in ; hoewel,
zo my dunkt, ten onregte t’huis brengt. Want zyne Gavia hadt den Bek geelachtig en aan ’t
begin maar een weinig Olyfkleurig, geenszins zwart en die Meeuw van K le in was .over ’t geheel
uit den witten geel: zyne Gavia Sneeuwwit, gelyk de onze. Nog vreemder.is ’t, dat hy den
Amerikaanfchen Meeuw, naar’tHemelschblaauwetrekkende,van B a r r e r e , hier t’huis brengt (f).;
Ook komt de Kleine Aschgraauwe .Zee.Meeuw van Aldrovandus, volgens deszelß belchry-
ving maar een Span groot, en een zwarte Vlak agter de Oogen hebbende, niet overeen met
den onzen, dien ik, derhalve, maar eenvoudig K le in e Z e e -M e eüw noem, in onderfcheiding
van den GrootEn, hier voor befchreeven en afgebeeld (§). Hy behoort zekerlyk tot de Gryze
of Aschgraauvx Zee-Meeuwen, van welken eenige Verfcheidenheden, misfchien fommigen ook
wel van de Sexe afhangende, door de Autheuren zyn opgetekend, en wordt zelfs van Albin
Witte Meeuw geheten.
B E ; S C I I R Y v I N G.
Hy is grooter dan een Duif, doch kleiner dan een Eendvogel. De langte, van de punt des
Beks tot aan heteinde der Staart, is vyftien Duimen, die van den Bek anderhalven en van de Staart
vyf
( • ) Larus albus Dorfo cano. Syß. Nat. XII. p. 214.
( t ) Zie Brisson Onriihtl. Comp. Tom. 11« p. 408.
<j) itadz. J9ä, 13Ü, H. 1°I. _ Bbbb