T IJ K. D U S , P i l a r i s . TURDUS p i l a r i s .
DE GROOTE GRAEUWE
V E L D - L Y S T E ß ,
KR AMS VOGE L
D e Verfcheidenheid der Lysteren, in ’t algemeen, is zo groot, dat men ’t getal der bekende
Soorten, ’t welk door den beroemden Linn/eus agtentwintig was opgegeven (*), door de me-
nigvuldige bygekomene uitheemfche, tot meer dan viermaal zo veel uitgebreid vindt (j). Niette-
min zyn de weezentlyke Verfcheidmheden onzer inlandfche Lysteren geenszins tot byzondere
Soorten gemaakt, terwyl men thans aldaar, onder den tytel van Turdus Pilaris, niet alleen de
zeer bekende Kram etsvo g e len der Duitfcheren ,■ raaar ook de V e ld -L y s te r s , benevens de
Groote en Kleine Gra euw e Lysters betrokken heeft. De Vogelkundige Nozeman, door wien
de negentig eerfte Elaaten van dit Werk zo uitvoerig bqfchreeven zyn , fcheen echter de V e ld .
L y s te r s , die hy als de hekfjuiters aanmerkt van dit Gevögelte, (om dat zy by ans hetallerlaatfte
gevangen worden,) van de groote G raeuwen te onderfcheiden; terwyl hy van den kleinen
Gra euw en de belchryving en af beelding gaf, (§). Deeze, Pilaris minor door hem genaamd,
en onder dien naam thans betrokken tot deeze Soort, verichilt in gedaante nog zo aanmerkelyk
van de tegenwoordige, dat wy de A f beelding van Man en W yj daarvan, gelyk zy bevonden
zyn, den Lielhebberen liier voordraageri. ln ’t voorst van November werden zy by ons ge-
fchooten.
B E S C H R Y V I N G.
De bovenfte, .die een Man is, behoort zekerlyk tot de genen, welke in ons Land Groote
Graeuwe Lysters geheten worden. Hy heeft de langte ongevaar van tien Duimen, en komt
dus met den zwarten Merel nagenoeg in grootte overeen (**\ De Bek is den Duitn, de Staart
meer dan drie, ja by de vier Duimen lang, aan ’t end rondachtig, wanneer de Pennen famenge-
vouwen zyn. De Schenkels zyn gevederd, de Pooten anderhalf Duim lang, de middelfle Vin-
ger, buiten de Nagel, den Duim, de zydelingfen korter en de Agtervinger een half Duim: allen
met groote kromme fcherpe Klaeuwieren. De Wieken, die toegeflagen een groot deel van de
Staart bedekken, hebben meer dan een voet vlugts. Aan den wortel des Beks zyn eenige Haair-
tjes die naar vooren ftrekken, in lömmigen meer, in anderen minder zigtbaar. De Kleur van boven
i " ) Syft' Kat. Ed. XII. p. 291.
( t ) Syll. Nat. Ed. XIII. außa reformata, par J. F r . Gmehm, p. 806. H j H _ .
(J) Zie bladz. 23. PI. 13. in ’t eerfte Deel deezer Vo g e len -Werk s : alwaar nogthans met gemeld w o rd t, o f ’c Man en W y f wäre, die men
afb e eldt, dan een en de zelfde Vogel. , , , . , . , , , „
(* • ) Zie de A f beelding in dit we rk , PI. 10. en de Befchming bladz. 17 . alwaar de langte van ruim 10 dünnen, door wylen den Heer No zeu an,
aan den Merel gegeven werdt. K le in merkt aan, dat de Kranunegel grooter u dan de Merel. Bkisson ftelt den Merel een kwartier duims grooter, en
den Kramsvogel ook op 10 duimen. Ik g c lo o f, dat die kleine verfchil, all van byzondere voorwerpen afhangende, geen opmerking verdient.