A M P E L I S G A R R U L U S .
BEEMER, ZYDESTAART,
PESTVOGEL.
\V y fchroomen niet, deezen fierlyken Vogel, die in ’t voorleeden Jaar in zulk een menîgte
hier te Lande gevangen werde, en waar van men ook de Eyeren heefc bekomen, in dit Neder-
landfche Vogelen -Werk te plaatzen. Immers, hoewel zyn Vaderland eigentlyk Boheme fchynt
te zyn, wordthy ook in Engeland, ja zelfsin Sweeden, alwaar hy in de Bosfchen huisvest, en
regenden Winter aankomt, gevonden; verhuizende in deZomer, ofnestelende, in de Noordely.
ke Landen, zo Linnæus verhaalt (*).
Deeze groote Natuurkenner heeft zig met de regelmaatige plaatzing van dit Önderwerp zeer
belemmerd gevonden. De lterke gelykenis naar den Gaey, die op de eerfte Plaat van dit Werk
isafgebeeld, en de kromme Bek, deedt hem denzelven bevoorens. plaats geeven,in. de eerfte
Rang, naamelyk in die der Roofvogelen, onder de Klaauwieren; hoewel op ’t eiride van dien
Rang, alwaar ik hem dan ook befchreeven heb, onder den naam van Beemer (f). Ook merkte
zyn Ed. aan, dat de Neusgaten met Borfteltjes gédekt zyn, even als in de Raaven. Dewyl die
krombekkigheid echter insgelyks in fommig Gevogelte van zyn Rang der Mosfcben plaats heeft,
herftelde zyriEd. hem naderhand, dus, in den laatften Rang van de ICIasfe der Vogelen, en deedt
hem aldaar, ondér den Geilagtnaam Ampelis, dien hy eerst hadt gebruikt, op de Lysters volgen (§),
tot welkende kundigen Klein deezen Vogel, onder den naam van Gekuifde Europifche Lyster,
betrokken hadt, hoewel die Autheur tevens aanmerkt, dat dezelve den Bek kort en aan ’t begin
breed heeft (**)’: korter en krommer, zonder Haairtjes, zo Linnæus meldt. (-¡f). De Heer
Brisson, niettemin, plaatst hem nog onder dezelven, doch met den onderfcheidenden naam van
Boheemfche Zydeßaart, en meent dat ’er de Gekuifde Amcrikaanfche Vogel, Xomotlgenaamd,
die by Seba afgebeeld is, toe te' betrekken zy (§§).
Niet minder verfchil is ’er onder de Autheuren ten opzigt der zo oude als hedendaagfche benaa-
mingen van deezen Vogel. Dat Aldrovandus hem met den Grieklchen naam Ampelis, van het
ceten der Druiven, die hy boven andere Besfen en Vrugten bemint, afleidelyk, bedoeld hebbe,
is zeker. Hy noemt denzelven in ’t Latyn, Garrulus Bohemicus, en hadt deezen verwonderly-
ken Vogel, toen die in zeker Jaar menigvuldig in Italie was komen overvliegen, en als een voor-
teken van de Pest aangemerkt werdt, omftandig befchreeven. Uit dit denkbeeid, hoe ongegrond
ook, zal buiten twyfel de thans heerfchende benaaming, van P e s tv o g e l, gefprooten zyn, en
mogelyk bekragtigd, door de roode Pyltjes der Wieken, of den vuungen glans zyner Oogen;
weshalven men hem lncmäiaria Avis getyteld vindt en Mtcrophoemx, of kleine Purpervogel.
Dewyl het zwart by zyne Kleur aan ’t end der uitgefpreide Vlerken zodamg affteekt, noemt
men hem ook wel Z w a r t e M a n t e l , en Beemer; wegens zyn voornaame verblyfplaats; des
hem de Franrchen Jafeur de Boheme, dat is, Snapper of Snateraar van Boheme heeten. In
Duitschland is hy, deswegen, by den naam van Zinzerelk bekend; doch gemeenlyk noemt men
hem aldaar Seideschvuantz, dat is Z y d e s ta a r t , wegens den Goudgeelen Zoom, dien hyaan t end van
' de Staart heeft, en in ’t Noorden Sneeuwvogel, alzo hy dikwils met en op de Sneeuw verfchynt.
BE-
( * ) H ^ ita t ib S ylv ii, accedît indante Iiyeme, asilate migrât vel nidifi.cat in Boreale« terra». FauruSuec. Ed. I t Anno
T{) Laniui Garrulu» Syft. Nat. X . p. 95. Nut. Hill. IV . atuk, bl. 8*3.
( j ) Sy/l. Nat. Ed. XII. p. .297.
(*•) Turdus crifbtui, Koilro brevi, adorium lato, Eurppoeus Ord. Av. p.70 .
( f f ) Sy/t. Nàt. X. p. 95.
(55) Bombycilla ßohcmica. Bau». OrniM. I. p 250. Turdorum Spcc. 03.