, 0 A L A U D A ' T r i y i a l J s . ' P I E P E lR , T I E T iO L E E U R l K .
e Ä t ; van anderen geelachög wir, en, zo wel aan de Ked, als aan de Borst, en laager, met
kngwerpige zwarte Vlakken getekend. De Wieken, waar over een dubbelde witachtigc Streep,
ftrdtken zig, toegeßagenomtrpnt ter halver langte-van-,de Stört uit.^welke ongevaar twee
Duimen lang is en'bruin van kleur; maar de' buitenfte Scaartvedertj« zyn uitwaards en in de
onderfte helft wie De Slagpennen zy.n ,in \ algemeen .aan de tippen .wie gerand, en zien ,
in ’i bruine, een weinig uit den geelen, zynde de Bek, zo wel als de Pooten, bleek of ligtbruin.
A A 19 T E % E N 'T N <5 "E N.
De manier op welke deeze T j e t - Le eu r ik haar Tfestje maakt, verfchik weinig van die der ge-
meene Leeurikken. Z y verkiest daar toe eene holligheid of laagte cusfchen Grasplantjes of in
’rmidden van de Hey., en fielt het toe, uit een ¡geweefzal’ van fyne ¥ezelen,-rgelykidit om kag
in de Afbedding wordt vertoond, met -eenige Eijertjes-daar iii, die-witachcig en fyngeftippeld
zyn. Daar boven ziet men ’t zelve ftaandeop een afgebroken cwygje, terwyl het andere, mis-
fchien het Mannerje, em hoog aan een Grasftengd hangende met uitgefpreide Vlerken en een
gqapqnd Bekje kwinkelcert, maakonde een fyn en niet onaangenaam gezang. Z y hebben ook
die lange Spoor aan den agter-Vinger, welke .eigen is aan dit Geilagt en mede een Kenmerk
der Leeurikken uitmaakt. Van den Gras- en Boom-Leeurik, Kopier genaamd, die beiden, zo
wel als de Kuif-Leeurik, nog te befchryven ftaan, zyn zy, door hetgemis van de witte Streep
pf ring aan den Kop, genoegzaam onderleheiden.