1 C I 'N E B .E U S -e t f e #
C H A R A D R I U S
I i■ - W ' ' ’' . ' . j sil
CINEREUS ET CAL1DRIS.
GRYZE EN GRAEUWE
Z A N D - P L E V I E R.
D e beide Vogeltjes, op deezePlaat afgebeeld, behooren zekerlyk tot het Geflagt derPlevie-
e e n , ’t welk zig, door.het gemis van her Agtervingertje, van de Eand/oopersonderCcheidc. Zo
heeft Be llon iu s reeds opgemerkt, dat de Plevieren maar drie Vingers hebben. Zy verichillen
wel eenigzins van de thans bekende Soorten, door Gmelin opgegeven, maar gelyken naar eenige
derzelven, als wy gaan zien.
B E S C II R Y V I N G.
Hetfeovenfte komt de 'Mornel, die men mYErarisch GuigriarH, in ’tEngelsCh Do'ttrel noemc,
in Geftalte zeer naby, hoewel het in Tekening verlchilt (*):•' Her heeft den Kop en de Rüg bedekt
met zonderlinge'Veertjes, die in’t midden, by de Schaft, zwartachtig zyn, aan den omtrek
Asclikleufig, gelyk Rajus van de Mornel der Engetfchen tneldt, zeggende ook dat die nagenoeg
de Kleur vah 1 äe Giyze Plevier 'heefc, maär 'veel'kleiner is dan de gewoone Groene^of
Goud-Pikier ^.als-^aar vier Oncen .weegepde, ^D.eeze laatfte,.immers, heeft byna de grootte
van een Tortelduif, zynde over de tien Duimen lang, en dit Vogeltje heefc flegts de gtootte
van een Spreeuw en de langte van ruim zeven Duimen. De naam wordt van een zonderünge
zot-
(•) CI aradiius Peflore fermgiaeo, Fafciä Superciliorum Pcfiloiifque lineari alb t. Pedibus nigris( Syfi, Vaf. X IL Gen. 58. Sp. J. Het ton
¿seii vtriohil ran Stxe o f eene Verlche-idenhtid kunnen zyn.